252
in het gedrang van haar hoogheids-droomen, den val der engelen in den hemel bijgewoond, en zij was zoowaar gunstelinge van het Bestuur der Bijbel- en Tractaten-verspreiding; en zij was stil lid van het Genootschap tot Christelijke Heiliging van den Zondag! Moest Moe-van-Loeloe nou niet over hakkel en makkei gaan, en moest zij nou niet haar eenige dochter Loeloe een fijne. ..edecasie geven? Doch terug klonk weer het dralend afwijzen van de jonge stoei-deern, waar al de buurtgenooten in hoorden een gesmoorde woede om de dreigende ontfutseling van Loe's lief, die al zoo lang over de valsch-raspende tong van haar moeder had gereden.
Loeloe!... Ja Moe? Komp je nou haas, of nie?
Loeloe!... Ja Moe? 't Is d'r 'n skande... sie, Je hep 'm nou al drie uur
Goeie nacht gekust... Wat gaant jou die freemde fint an? Komp 'r eindelek 's 'n end an?
Loeloe ?... Ja Moe ?
Loeloe!... Ja Moe! Komp nou es uit 't pertaai!...
De woelige en afgesloofde gasten uit Karel's volksloge-mentje, met van-het-lachen-telkens-struikelende Blauwrokaan de spits, gierden om Karel's spotstem, om zijn ironisch-teeder gekweel van Loeloe tegen het half-bezwijkend-zwaar-moedig vermaan van de alt in. Verbijsterde Moe keef over het smoezelig droogwaschje heen, dat ergens op een krakend plaatsje aan uitgespannen touwtjes hing te klapperen. Maar Zooals Mooie Karei Moe, ״Loe" liet roepen en Loe-van-Moe liet antwoorden, met dat geplaagde en vermurwende, dat zinlijk-onverschillige en toch bij-kruipende, zoo kon niemand anders de contrasten, alleen door stem-nabootsing, weergeven. Heel de gegeneerde angst van de doodfatsoenlijke buurt-Moe, die als het moest wel een week krom kon liggen voor een nieuw Zondagsch schortje; heel de vrees voor het