244
Op den hoek van de Lindengracht bleef Karei inéén staan. Nu nog tien stappen en hij was er. Aarzeling en angst doortrilden hem. Hij wou heel achteloos doen, maar zijn armen en beenen wogen lood. Hij wou zijn sprong nemen en hij duizelde. Hemel, hemel... wat een malligheid. Waarom zoo een beving in zijn logge beenen en die zwaarte in zijn eenparige hielen? Waarom al dat tegenstrijdige in wat hij doen zou ?Omdat hij rondweg niet wist hoé te verschijnen. Zou hij nu ruw instormen of net doen alsof hij Corry zich nauwelijks herinnerde? Misschien zou hij dadelijk verstijven, als hij den gouden schijn in haar uitdagende oogen zou zien, dien spot en dat gefonkel erin, en dat vreemde inkrimpen en saam-trekken van die kiekers, alsof ze even een zwijmgevoel kreeg.
Ja, hij moest in hernieuwd zelfbesef, maar minachtend haar voorbij zien, vóór dat ze hem over den kop zou loopen. Had hij nou maar Frans Poort bij zich, dien kalmen sarder. Eens kijken wat die sirool deed tegenover zoo een niesse. Och, verrekte die wreede kerel voor zijn part! Want liet hij eens nagaan: bestond er wel vijandschap tusschen hem en Corry? Nee, er was alleen maar bladstilte. Maar die verbannende stilte juist maakte hem zoo onmenschelijk benauwd, mat en troosteloos. Hij had zich nou toch zoovele malen in wanhoop vast voorgenomen, zonder verwrongen zelfvernedering, alles weer goed te maken met Corry; haar zelfs vergiffenis te vragen voor zijn laag, gemeen en wreed gedrag in ״De Gele Ballon" en haar ook te vertellen van zijn rouwende, vlijmende smart daarna in het arrestantenhok en van zijn verrukking toch, om haar trotsche wezen. Hij zou Corry vertellen van zijn kreunen in stilte, van zijn inwendig opbranden, en van zijn liefdehartstocht voor haar, die heel iets anders was dan hij ooit had gevoeld voor andere vrouwen. Want zij, Corry, al durfde ze alles, was toch ook maar een meisje, hunkerend naar wat ze zoet-zalig, in feilen levenslust begeerde. Dat was toch geen uitvindsel van hem? En hij wou in volle vreugdelijkheid haar zeggen, dat hij haar de verleidelijkste snoet van de wereld vond. Nou kón hij biechten, in de Dwarsstraat... en nou
Sirool: kerel. —