343
Doch hoe dichter Karei, traag voortslenterend, het woninkje van Ant naderde, hoe beklemder een vlijmende angst en onrust in hem rondwoelen gingen. Hij zocht zich te verschuilen tus-schen eigen mijmeringen, en h?.lf verdekt,achter de omloovering zijner aandoeningen, naar haar uit te koekeloeren. Wat een droef bezinksel van schuchterheid en bleeke lafheid was hij geworden. Hij, met zijn oproerige en hartstochtelijke bloed, zoo een gejaagde ziel? Wie had dat ooit wagen te denken! Zou zij hem beleedigen ? Zou zij op hem neerzien ? Karei tastte weer in allerlei omfloerste gissingen. Het joelde en raasde hevig door hem heen. En het leek temet tooverij dat ze tóch hier was! Kom, kom, hij zou maar doodgewoon en kloek binnenstappen bij Ant, en juist mirakel-onverschillig doen. Dat kranke en langdradige gezanik lei hem nu zelf te vervelen. Hij haatte zijn eigen troebel, afmattend gezwets en al zijn verholen-beschaamde tegenspartelingen. Kom, hij zou ook geen boe-of-bah zeggen als zij ook geen boe-of-bah zei. Nogal wiedes! Hij moest haar niet eens beknijsen als zij hem óók niet bekeek. Maar dan bleef toch het knagend-opgerezene en hongerige van zijn verlangen naar een lief woord! Zoo menschenschuw zou dat mokkel toch niet geworden zijn?
Karei voelde zich verteren in eigen twijfel-gedachten en onrust. Hoe kon hij, eerst weggedonkerd in zijn scheurend verdriet, zijn droeve verzadigdheid van allfs, zoo plotseling hel in het licht, op de muren en wallen verschijnen? Alles geschiedde zoo zonder overgang en tus-schenruimte. Hij moest maar juist lollig-onverschillig naar binnen stappen, met schuine schragen, in een soort van overrompelende en tartende opgewektheid, alsof er niks gebeurd was; alsof hij nog altijd even heerlijk en luchthartig zijn jongensleven vol dolle streken leefde als vroeger. Dan zou zij zich tenminste niet kunnen verlustigen in de gedachte, dat hij om haar treurde. Och, al dat verhullende gezanik Zwom door de leegte van zijn heftige ziel heen. Hoe kon hij Zoo grimmig en verhit kletsen, als hij zich altijd en eeuwigdoor met heel haar wezen zoo zalig had vereenzelvigd!
Beknijsen: bekijken. — Schragen: beenen. —