232
gelaten leken met houtskool-strepen als tooneelmoms zwart doorgroefd. In Karei gistte een grauwe woede. Die kasteleindellen wisten dat hij nooit met ze meeging; die kliederige ronk-sters en kralsters. Niet uit grootschigheid, maar uit afschuw; een walging die hij altijd voor hun bezoedelde lichamen had gevoeld. Al nam hij vroeger, ijskoud, wat hij krijgen kon, nooit een snol. Nou ze hem zagen waggelen en zwaaien, wouen zij Karei als een dronken gooser pekaan maken en overrompelen. Maar hij zou die paradetten van een half meijer wel eens effetjes uitmiggelen met al haarlie vermaledijingen. O, liefde in nood en angst... hoorden ze dan dat toetertje niet, dat seintje?... Hu... om van te rillen!
De vurige meiden met haar purperen gezichten, opgezwollen van verliederlijking, wouen toch zoo graag den Jordaanschen lefgooser en bokser in hun midden. Ze zagen hem wankelen als een dolboom. Zij zagen Karei sidderen en talmen, en zijn stem roerde en noodde vol jammer: dat ze bij hem gerust een pijp konden rooken. Doch Mien Schollenkop gunde hem Loensche Neeltje niet en Loensche Neel wilde hem wel uit de handen van Mien Schollenkop wegrukken. Hij hoefde toch nooit-niet te besollemen,... vleiden ze erbij met heesche zonde-stemmen.
Plots, met een hevigen inspannings-ruk, slingerde Karei de doortrapte lokmeiden van zich af. Neel viel plat en zwaar als een biksteen over de hobbelkeien uit en smakte met haar beschminkten kop en haar blauwe blouse, tegen een omrasterd kelderluik op van de ״Stations-Bar". Mien Schollenkop greep een stoep-anker en gilde rauwe haatwoorden naar Burk, terwijl haar paarse boa haar omstrengelde als een giftig-gezwollen apenstaart.
Toen zette zwaaierig Karei zijn zware beenen stijf en waggelde hij verder. Een loeiend gerucht raasde hem achterna. Hij keek om en zag de purperen meidengezichten verwrongen in den rossen nagloed van een uitdoovende lamp. Een lange dronken kerel met tabaks-roetig gelaat, struikelde over de beenen van Loensche Neel en viel schonkig naast haar de
Pekaan maken: inpalmen, kooien van een halve eeuw. betalen. —
. —Paradetten van een half meijer: lichte— Uitmiggelen: uitlachen. — Besollemen: