230
— 'n Snaffee?... Gekloft Jerdaansch, merk De Vlag...
Alles draaide en warrelde om hem heen. Hij voelde den wrangen kriebel weer in zijn bloed. Ze konden hem krijgen bij het lood en bij het ons!
In den goudroodigen rookwalm onderscheidde Karei alleen maar bleeke of purperen, zatte of hunkerende tronies. Hij voelde zijn knar duizelen en apart zijn beenen onder zijn lijf wegmarcheeren. Haperend hertoetste hij zijn gedachten, maar hij kon niet meer op het wezen van den afportretteerder terugkomen, of hij doopsgezind of katteliek was! Jordaan-meiden, wild-brallend en hartstochtelijk, slobberden Karel's gezicht vol zoenen, hingen aan zijn lange lijf en woelden haar handen door zijn blonde kuif. Plots, schrikwekkend, vergrootten zich Karel's helle, lichte oogen en borrelend schuim kwam op zijn lippen branden. Hij voelde weer al de vreeselijke woedens van vroeger in zijn knuisten aansidderen. Maar daarop, dadelijk, zonken stilte en verdooving over hemjuit. Dan schommelde zijn zwaarmoedige ziel weer tusschen zijn vechtdriften in. Het blauwige rook-gesluier sloeg hij weg voor zijn troebele, mistende oogen. Het hielp niets. Het scherpe besef van zijn ellende bleef, jagend, knagend, stiljammerend en bijtend.
Tegen sluitingstijd stapte Karei Burk een danshuis uit bij de Kolk. De diepdonkere Zeedijk, aan het groezele watertje, lei moddervuil en smal. Van verre begonnen in het duistere schemerrood, de nachtkroeglampen in floersen weg te zwijmen. Van morsige stoepjes en uit kromme, stikdonkere slopgangen, drongen alderlei zwalkers bijéén: waggelende soldaten, marjeniers, uitheemsche zeevaarders, en tusschen het zwabberende pleizier-publiek doken loerend óp, de grauw-bleeke en verflenste koppen van souteneurs en ander roofgajes. Een vreemd lichtspel, geheimzinnig van wisselende glanzen, trilde over de grillige puien en gevel-steenen uit. Een dwaze rumoerigheid klonk plotseling t'allen-kant door de nachtstraat-stilte. Steeds meer pettengasten verschenen achter de roe-gordijnen, en vuurtjes van snel-opge-
Snaffee: cigaret. —