237
koel. Onder het zwierzwaaien bedacht hij weer en weer:... wat was hij beter dan al dat valsch-loerende gatijssem uit dwarsgangen en roofholen? Hij zou toch alle gelok en gelach van de Zeedijksche, lieve meiden voor immer hebben geweerd ? Dat had toch als een menschelijk voornemen in hem rondgezongen? Al zijn nare uithuiselijkheid zou in hem afslijten. Hij verlangde naar het stille. Maar dat waren maar konkelefoesies. Want daar stond hij opnieuw als dronkenlap, een kale bok, in de branding van het rumoerigste Zeedijk-gewoel, als een eerste krautert.
Golven lawaai gutsten weer tegen hem óp en geheel onverwachts kroop een angst smorend naar zijn keel: Corry gaf toch geen duit meer om hem! Hij kon zich best achter een trasraam ophangen; hij kon zijn eigen verzuipen, of gaan varen ... en van varen wier je rijk! Het kwam er toch niks meer op aan. Al wat hij deed en al wat hij zou worden, het wierd tóch niet meer door haar nagesmoesd. Zou zij zich kommernis geven om een slungel, een lubbert van zijn gehalte ?
— Steek de maurd... oele... en schof je nou!
Hij kón niet meer gelooven, zooals nog een paar maanden geleden, dat zij tóch nog om hem gaf. Al stal, al moordde hij, het kwam er niets meer op aan. Tabee... tabee... en recht voor het laken weg! Er bestond ook geen vertier meer voor Karei, geen afleiding. Hij kon het op heden toch maar aanzien, dat zoo een vuile galghond van een souteneur zijn verdierlijkte frommes hieuw en trapte waar hij bij was. Hij liet alles fladderen zoo het wou! Hij had geen lust meer in platduiven. De balletjes op het biljart kon hij zien rollen als één groote, leege malligheid. In hengelen had hij geen fidusie meer en als hij danste en zong,... oele!... dan ging er nóg dat stille gekreun door hem heen van zijn verborgen verdriet en voelde hij het zachte gisten van zijn wraakverlangen. Moest dat zoo blijven? ...Oele!... Hij was nog zoo ellendig jong... mit soo feel op se foelie!
Karei tracteerde zwoele en vleierige rokkenzwaaisters, zoo
Gatijssem: gemeen volk. — Krautert: zwerver.—Lubbert: sul. — Schof je: zwijg. — Tabee: gegroet, goeden dag. — Frommes hieuw: vrouw sloeg. —■ Foelie: kerfstok. —