226
zonde het zichzelf bekennen, — hij hunkerde naar de mistroostige oogen van Roosje. Wat een gek lampenglas was en bleef hij toch! Maar op nummertje tien, waar Karei inwipte, het danskroegje vol rooden smoor en trillenden walm, was ze niet meer. De kleine kasteleines snauwde kort naar hem toe:
— D'r uitgaansafend!
Een strop, vond Karei, een kwade kans, die hem vervreemdde van al het warrelgewoel. Stil-giftig en huiverend-verveeld slenterde Karei Burk danshuis in, danshuis uit. Bij Dikke Teun kreeg hij een hartstochtelijke bui. Hij greep allerlei fabrieksmeiden vast en tolde zoo luidruchtig en snel, alsof hij inéén verlost was van alle hartzeer. Waarom moest hij walgen van zure bedstee-luchtjes en menschen-uit-waseming en hun grof-bezweete koppen? Waarom zich grootschig uitrekken boven al die afgeknoedelde zwabberjanussen uit de slaapkrotten? Had hij zelf zooveel deuntjes méér staan op zijn pierement?
Karei bespotte kil-nuchter zijn eigen misselijke gedragingen.
Tusschen zoo een hut menschen voelde hij zich maar het veiligst, al stonk het er naar rottend stroo. Wat was hij beter dan de kerels met renpaarden, die waschpitten, die zwabberende varensgezellen? Speel maar stoepie-blauw, als vanouds, en let niet op je pijpenbroek!
Een begoochelende juffer-in-het-groen met gaatjeskousen, lachte gestolen naar hem toe. In een zet en een wet zou dronken Karei gepiept zijn, dacht de hittige deern. Ze gichelde zwoele en dompe gemeenigheidjes uit en toen Zwarte Teun, haar souteneur verscheen en door haar in de maling wierd genomen om Karei te behagen, kreeg ze van haar vent een scherpen schop tegen de buik dat ze rauw en snerpend gilde van pijn. Een driftbeving schoot door Karel's knuisten.
— Oele!... gromde hij in zichzelf,... anneme-hanneme-same mit da geboefte... hei-je niks mee te make... en slobber alleenig maar je taskefée!
En hij danste voort, in het gewarrel zijn glad gezicht star en
Afgeknoedelde zwabberjanussen־, dronken stellen. — Hut menschen: zwerm menschen. — Renpaarden: vrouwen die werken voor souteneurs. — Stoepie-blauw: jongensspel, overloopertje. — Juffer-in-het-groen.•lichte vrouw. — In een zet en een wet: in een ommezien. — Anneme-hanneme-same (eigenlijk: anneme kaneme-meêsame): iets vinden of doormaken. — Taskefée: kop koffie. —