220
— W! je seker gauw nieuwjaar hebbe,... schertste Karei, verhit ademend.
Hel jubelde hij weer:
Meester Bob Sonder kop Sonder oore Soo is meester Bob gebore!...
Naar alle kanten joolde en grapjaste Karei er levendig tusschen door. De boert spoot gijn wezen uit. Hij keek uitdagend, hel en bijtend, terwijl toch onder in zijn ziel een vreemde, daemonische en reutelende gevoels-verwildering losbrak om al de schrijnende en wisselende ellende van zijn eigen leven. Karei rekte zich óp in zijn volle lengte. Er trilde weer hypnotische macht in al zijn bewegingen. Zijn slank lichaam, lenig, sprong en rende overal heen. Hij was weer de hartstochtelijke guit, de brutale spotter en de gulle goeierd. Voor iedereen had hij een hekelwoord of een schelmsch liedje.
— As jij uiesaus heb geslobberd, mó-je nie soo dicht op me hande staan,... viel hij stoeisch uit naar Bruine Piet... Ik wil nie snuffele wat je frouw heb klaargemaakt.
Beleedigd wendde Bruine Piet zich af.
— Die is d'r alleenig lucht en zucht!... riep Karei oolijk naar een afgrijselijk-dikke vrouw die zich nauw kon bewegen van boezem-zwaarte. Een hei-blauwe boezelaar overspande strak haar geweldige buik en een korte jak ontblootte half, armen als dijen. Bij het kleinste gebaar schommelden dwaas-groote oorbellen van valsche paarlen mee aan haar gedrochtelijk hoofdje, en bij ieder woord dat ze zei, stond ze te trillen op haar vetlogge beenen.
— Sure appele mins,.,, raadde Karei,... sure, nog suurder as je fieselemie.....
Ko Pijpelak, zijn wijf en kinderen en al de saamdringende buren, gaapten Karei aan als een levend wonder. Zij konden niet uit over zijn kracht, zijn behendigheid en zijn durf. De Madelievenstraters schrokken óók niet terug voor een