3l8
naar hartelust, maar konden toch het heele stel niet onderbrengen. Barend de kattensnijder van driehoog-achter, wou wel zonder verhoovaardiging een meid voor een paar nachtjes. En Willem de Majoor-blikslager, kon wel een jongen op de ״difan" nemen. En hevig-snikkende Lien uit het grutterijtje aan den hoek, zou er wel eentje bij haar morsig spok duwen. Dat ging allemaal voor een weekje. Maar wat dan? Naar de kinderpolitie met de kooters, of alles bijeengepropt in een stinkend vocht-keldertje?
Mooie Karei voelde het wel: hij moest de koetspaarden weer roskammen tusschen dit geharrewar. Inéén schoot onder zenuwtrillingen, een hulpwil wortel in hem. In half-verstikte en teruggesmoorde drift zei hij tot zichzelf:
— 't Sal uit wese!...
In verbluffende woede, met al zijn hartstocht, onstuimig en geweldig van vaart, ging zonder een woord meer te verspillen Karei, zijn tanden knarsend over elkaar heenschuivend, aan den slag.
— Krijg 't skimmel!... vloekte hij neg naar een vent, die hem een nieuw „inzicht" wou geven met tragisch-verzwakte stem, in het deerniswekkende geval.
De buurtgenooten, gissend en toch niet goed beseffend wat Karei wou, gichelden angstig, keken schuw rond en hitsten toch elkaar brutaal op, om Burk's vermetele daad al vooruit in bescherming te nemen tegen politie of lamlendige bemoeials. Enkele heftig-driftige, korte bevelwoorden smeet Karei naar Ko en zijn vrouw toe, en zonder omzien stapte hij het nachtdonkere steektrapje op naar de schilderswoning aan d'overkant. De smerige, ontverfde deur van het „atelier" hing los-slap in het kleine slot. Even aarzelde Karei; doch toen liet hij zich met zijn geheele zwaarte vallen op de deur, die na nog een paar bonkstooten terugweek. Een oogenblik flitste hem Frans Poort door de gedachte. Die zou zijn koppeltje kienen heel anders opgegooid hebben. Voor hem bleven er alleen schaduwen en geruchten!
Achter Karel's rug verschenen bang, bleek, verwrongen