214
hij Hannie Potje, die met Jan de Likkert dwars tusschen het lawaai in, naïevelijk over zijn geelziekte praatte en van zijn kameraad vernam, dat^hij roggebrood met wandluizen moest slikken, dan was de geelziekte meteen foetsie! Jans, de oliekoeken-bakster en de Wipneus, het wijf uit het kook-stellen-winkelt je, vertelden dikdoenerig en tragisch wat er aan het handje was. Mooie Karel's belangstelling vlamde plots roekeloos op.
— Hij sal 'm afpijgere... nog fóór de nacht fait!... vloekte Jans de oliekoeken-bakster, met roode vlekken op het gezicht als ingebrande schandmerken.
Ko Pijpelak en zijn vrouw met het heele gezin en de berooide inboedel, zouden nog dienzelfden avond de woning worden uitgezet. Karei schrok en in woede barstte hij los:
— Dan^sal-ie fan mijn toch eerst 'n pak op se dekschaal geniete.. ."vóór ie touw en blok buite hange siet!
— Möjfje oferwippe na de Leliestraat,... viel Leentje Vier-uur vlug-slim bij.
Nijdig sloeg Karei naar de buurtpronkster en vreesachtige bemoeial af:
— Stuur mijn 'n kraai ajje je beene uitstrekt... ikke fraag je niks!
— Ik staan je prames!... viel lachend de spotvogel Bruine Piet Mooie Karei bij.
En weer, in een verwarrend en jachtig woordengedrang, vertelde hem een lange vrouw met uitgeklierde ooren, dat het gods-onmenschelijk-schandalig was, zoo een heele kluit in het donker te doen ontruimen en op de keien te laten bivak-keeren. Telkens stokte haar stem en dan stierven haar ver-kluwde zinnetjes in een treurig gepruttel weer uit. Er tusschen in verhaalden anderen weer, dat Ko al twee jaar uitstel had gekregen van de Huurcommissie; dat hij het verdomde over het IJ zijn bullen te planten en nou, tegen dreigementen en waarschuwingen in, zijn ״uitstel" misbruikt had. Doch nu was dat hoog-bevelende serpentje van een deurwaarder komen opdagen, en die had inéén van de dreiging een daad
Afpijgere: afsterven. — Beenen uitstrekt: sterven gaat. — Prames staan: er deel aan hebben. --