209
zwaveligen schijn uit. Hij lééfde, leefde weer geheel in dat andere phantastische leven, het andere bestaan, in het onbekende, het grenzenlooze, het dubbele, dat duizelingen wekte! Al de betoovering van het vreemde-in-het-misdadige en het wild-leugenachtige, viel weer over hem uit.
Onmiddellijk na Frans' telefoongesprek ontmoette hij de jongens. En toen doken alle drie in een portiek verdekt weg, toch op de loer en doend als pretjolers, in de straat van den rentenier. Na vijf minuten zagen zij bij lantaarnlicht, het groote gouden oor-ijzer in de verte al blinken en daaronder het zware schommellijf van de huishoudster. Ze keerde onbewust haar gelaat naar de spionneerende bietsers. Ze was geel-grauw van schrik en jachtig repte de vrouw zich voort, alsof zij zichzelf opduwde. In haar verbouwereerdheid liet zij het licht branden. Zij liep, zij liep, hip, hip naar de geldpip. Onder het driemanschap gierde de jubel op. Heel snel slopen Frans, Harmen en Daan binnen, en na een kwartier stonden zij in het bezit van een vervelooze platvink met tweeduizend gulden en den inhoud van een zeldzame zilverkast weer op de keien.
Dat hietten zij een hand vol vliegen pakken!
Zij hadden nog nooit zoo een matelooze vreugde doorleefd bij een onderneming. En dat hier nou juist alles zoo betoegd moest gaan! De roode rugjes wierden goochelsnel als rijk pluksel gekeerd in de Kuil. Zij schransten en dronken en de geurigste samenetjes waren nóg niet branderig genoeg. Harmen vooral kreeg het hoogmoedige verlangen, temidden van het gewoel der lichte, vrouwen, der rappe kellners en ontuchtige gasten, behaai te maken, dubbelzinnig te schertsen en onbarmhartig-uitdagend te schetteren over den pas-gepleegden roof en over het poen-bedissen. Zelfs Daan, de gedekte, anders deemoedige smoezer, deed toen niets dan nerveus lachen en drinken, omdat hij zich een nieuw kootertje had gekocht. Tot een alleen-zittend joffertje zei hij telkens, ademhijgend van dronken, gejaagde over-pret:
— Mag 't rentenierszoontje 'n dwarsstraatje met u mééBietsers: zwervers. — Platvink: portefeuille. — Betoegd (hier): zoo gesmeerd. — Roode ruggetjes: bankjes van duizend. — Gekeerd: gewisseld. — Samenetjes: cigaretjes. — Branderig (hier): duur. — Behaai: lawaai. — Poen-bedissen: verdienste maken (ironisch bedoeld op winst maken uit gestolen goed.) — Kootertje: hoedje. —