200
om het wakkelend stelletje en zij rekenden uit met hoeveel armslagen die olmse duiker iederen morgen onder versch hanengekraai, ondergronds aan haar voeten kroop.
In een kroegje zaten Frans, Harmen en Daan verdacht bijééngebogen te smonselen en zenuwachtig, gejaagd uit te denken wat er moest worden gedaan. Nieuwe, doorzichtige plannen wierden door oudere heengestoken. Zoo een kerel van koek kon wel grillig een kerel van ijzer worden, als hij argwaan kreeg.
— Gooi jij 't dieplood, Frans,... zuchtte Daan met zijn zware, eentonige stem.
Hier was een bezwaar, daar een gevaar; hier een belabberde hindernis, daar wierden zij geroojemd. Toen begeerde de stomdronken driftkop Harmen dadelijk een wreed geweldje. Maar Frans wilde er niet van hooren. Hij was geen tam bloedje, maar zwaar letsel, mishandeling of moord, nooit! Harmen lachte wreed als een duivel. Zijn inplooiende mondhoeken vond Frans om van te rillen, afschuwelijk. In Harmen gloeide de begeerigheid zóó hoog op, dat hij al feller dreigde met het scherp te gaan peezen als het moest.
— Sjat me lou... ik voed me mit bloed!... gromde hij, tegen het verzet van Frans in.
Kil en wrang schopte hij de tegenspraak van Poort omver en in woede zwol hij óp, paars als een lijk. Toen dreigde Frans terug, woest-nadrukkelijk, dat als er geweld bij kwam, hij van den heelen roof afzag. Harmen gromde weer, in machtelooze wraakzucht. Naar Frans schold hij:
— Die kluts... die eierdop!
Maar toch kon hij den verachtelijk-laffen Poort niet missen. Bovendien, Frans' plannetjes wierden al klaarder en zelfs zóó echt uitgewerkt, dat alles in gereedheid kon worden gebracht.
Zij wisten, dat de jichtige rentenier op een avond naar de opera zou spatsieren. Even uit de verte, beloerden zij hem. Toen hij op de tram stapte, sprongen zij bij. Een poosje later zagen zij hem het gebouw inzwenken. Harmen lachte.
Olmse: aftandsche. — Geroojemd: aïgeloerd. — Met scherp te gaan peezen: met messen te gaan werken. — Sjat me lou: kan mij niet schelen. —