192
zou. Harmen wastoendertijd al langweer van zijn maintenée af, terwijl zij als de drie gezworen kornuiten samenwerkten. Bij de linkste spinose waren zij toch altijd heel chic gekleed, als echte grandige banjers, gnuivend en lachend, en zij gingen nooit uit zonder wandelstokken. Zij konden het, twaalf jaar geleden, met hun drieën best vinden. Alleen kauwde Harmen altijd en eeuwig op pinda-kaas met peper, en dat vond Frans om uit te schreeuwen ellendig. Toch hadden zij om alles pleizier en joegen zij, in hun schaamtelooze praatjes en pret, een halve wereld over de klink. Als er geen pernose was, dan zongen zij laat in het donker, door de eenzaamste avondwijken, den oblieën-venter na. Wat er dan al niet voor schorem op ze af kwam, met groene meien om een dansje! Doch meestal was er werk aan den winkel, 's Avonds, tegen acht uur, begonnen ze zachtjes te smonselen, als echte Siciliaansche struikroovers, vond Frans. Harmen kocht een haaië lel, Daan slurpte mee en het uitloerend gepees begon. Het liefst zwierven zij in de tierige en rommelige Watergraafsmeer, of zij bleven in den omtrek van het Concertgebouw hangen. In verschillende straten gingen zij dan ieder afzonderlijk op den uitkijk staan. Het wierd een geduldswerk en een oefening in het waarnemen. Want zij moesten de inwoners van het huis onderscheiden van de bezoekers. Wat de pui uitstapte was nog geen bewoner, en juist dié zijn gangen moesten worden beloerd. Hadden zij wat beet, — hosanna in de hooge hemelen, — dan feberden zij snel naam en adressen op van woon en menschen. Om negen uur, iederen avond, scholen zij in een buurt-café'tje saam en Frans slurpte, in een soort van luien wellust, zijn heet zwartje, een geurig genotje. Zij vertelden elkaar dan wien en wat zij hadden afgelegd; zaten zij blufferig te illumineeren. De grandige banjers droomden van betofte huizen en van gehaaide buit. En brutale overmoed joolde door hen heen. Zelfs Daan Blikkie, die stroobal, kon met een hachelijke onverschilligheid de gevolgen van hun roof of diefstal voorbijkijken. Hij lachte ״se eige" een mik
Linkste spinose: uitgeslepen zaakje. — Grandige banjers: opscheppers. — Pernose: zaak. — Haaie lel: groot glas bier. — Feberen: schrijven. — Heet zwartje: kleintje kolfie zonder melk. — Betotte: goed-gesitueerde. — Gehaaide: flinke. —