II.
igi
Karei kreeg nu dagelijks meer vrijen tijd. Een visch-auto'tje uit IJmuiden had hem een mandje bleek-bloedlooze schol en een mand makreel afgestaan; meer niet. Met tien jolige ventroepen op de Lindengracht, was het vrachtje weggeweest, al ging het nog zoo Jan-Klaassen! Een lied van de bergen had hij gezongen, en ze drongen opeengepropt te luisteren. Maar het bleef stil op de markt; regen gutste en geen handel.
Karei gromde: alles bleef peperduur. Garnaaltjes, vier pieken per mand, en wat slappe spierewiet, voor acht en negen spie. Te duur, te duur voor zijn Jordaners. Op de heele markt gisteren, twee kistjes aal en honderd pond bot, van al de armen en handen bij mekaar. De blauwe ijsschoi van IJmuiden moest hij niet! En de hobbelschuiten-bot, veertig of vijftig cent per pond, half om half .. . lustte hij ook niet! Het bleef een sjofele zooi.
Dien middag ontmoette hij Frans Poort op den Haarlemmerdijk. Het begon te schemeren en zij besloten samen naar het logementje te gaan; daar kon Karei immers best een hapje meeslikken van de Blauwrok, al jammerde Ze vandaag nog zoo bar, met uitpuilende schrikoogen, over haar maagzweer die ze niet had. Precies Thijs, zijn broer,.. grinnikte Karei in zich zelf.
— Wie groet je?... vroeg Burk Frans plots, toen zij een kerel voorbij stapten die wat bromde in zijn baard.
— Daan Blikkie... kolenwerker,... zei stug Frans.
Poort wou eerst zwijgen; een nesterij. Maar 's avonds
toch vertelde hij Karei alles.
Daan Blikkie was jaren her derde man geweest bij Harmen en Frans. Schimpend doopten zij hem met den naam van Blauwvinger, omdat hij een sloome Zwollenaar was zonder overleg en bedrevenheid. Hij bleek een makke prooi zonder wil; in het begin een vinkie, die in blinde onderwerping alles deed wat Harmen en Frans begeerden dat hij doen
Vinkie: portemonnaie; maar ook: beginneling. —