184
had beloofd zijn zoon dadelijk vrij te zullen laten, als hij maar de bekentenis kon loswerken. Maar geen klaagstem, geen vertoon van jammerend hartzeer, geen misselijke vertrapping van eigen wezen konden Frans vermurwen. Hij haatte zijn smeeklijken vader, die als een armetierige saribei vóór hem stond te huilen en te bedelen. Op zijn scheg droppelde noodzweet; dat zag hij alleen. En het gejank zoemde zijn ooren door. Frans voelde vaster dan ooit, dat bij een bekentenis de rechercheurs met hun boeien gereed stonden. Hij zou niet weer de wijde lucht zien, geen comedie en geen muziek meer hooren; hij zou in de cel en in de duisternis teloor gaan. Voor het eerst ook brandde een wraakgevoel op in Frans, dat zij zóó dien armen vader tegen hem misbruikten. In zijn ontkenning voelde hij zich nu sterker dan ooit tegen het uitvragende tuig. In verschut gaan was toch niet jaspelen in de lik!
Na dit martelende verhoor en het saamzijn met zijn vader, wierd Frans met rust gelaten. Hij wreef zijn twee handen over zijn zwart-glanzende haren en weer zei hij tot zichzelf:
— Bek houwe!
Op een morgen, — Frans had net een maand in voorarrest gezeten, — kwam de bewaarder bij hem met zijn geklofte onderkleeding. De kerel zei norsch en wrevelig, dat hij die onmiddellijk moest aantrekken. Even greep hem een schrik; prevelde hij in zichzelf: ...weer in de instructie binnengeroepen?
— Binnenborst hoog, Frans!
Want hij wist nog niet goed de beteekenis van d'aan-kleederij. Die langdradige druiloor, — anders monds genoeg, — Zei nu niets, toen hij iets vroeg. Het was een kwade, die meer rumoer met de boeien maakte dan een ruitertroep of een zwerm waaksche soldaten met hun geweren. Toen statig wierd hij naar den Directeur gebracht van het Gevang, die hem ook met een soort van weerzin moest meedeelen, dat hij ״op vrije voeten was gesteld".
Frans hoorde de woorden alleenlijk stil, maar inwendig
Saribei: vent. — Scheg: neus. — In verschut gaan: gevangen worden. — Jaspelen in de lik: zitten. — Geklofte: fijne. —