179
Hij wierd toen in een vochtig, stikdonker hol opgesloten. Nu was hij zelf geminachte boef geworden. Hij verbaasde zich over zijn eigen gewichtigheid. Maar die smiechtige kwakzalverij van de politie, die aangebrande portie poffertjes, dat strafrechterlijke misbaar zou hij in stilte beschateren.
De kerels probeerden toen op allerlei wijzen, een noodzieke bekentenis bij hem uit te lokken. Dan kwam die met een behendig vraagje, dan een ander weer met een listigen zet. Zij begonnen zoetig op zijn schaamtegevoel te werken. Hij rook niks anders dan poffertjes en wafels van een kermiskraam. Ze begonnen hem te kwellen met allerlei pourparlers, over de vreeselijke toekomst van bedriegers en verdorven, losbandige uitspatters. Ja, toen, toen had hij ook wel weer terug kunnen schreeuwen en slaan, in angstige hartstochtelijkheid opgejaagd. Maar Frans hield zich haaks en ging zelf op de loer liggen luisteren naar het klaagtoontje van dat bazar-viooltje, de stem van meneertje. Hu, weer een snuifje uit het tondeldoosje.
Voor één ding had hij stillen angst: dat zij Harmen zouden vinden. Frans had al zijn geld en juweelen en ook zijn bos sleutels, Harmen in bewaring gegeven. Dat was een leelijketegen-smak op bureau, dat zij niets op hem gevonden hadden! Hij lag wel onder zware verdenking en hij leek wel inéén een befaamde boef, maar er was geen spiertje onrust in zijn woorden en geen klam klankje tegenstrijdigheid in zijn getuigenis. Als er maar geen verkleffer om hem heen rees, dan voelde Frans zich het veiligst.
Een paar dagen later kreeg hij de paternostertjes om. Geboeid, ondereen kwellend pijnlachje, wierd hij naar het Paleis van Justitie gebracht. Daar moest hij opnieuw, zenuwachtig-lang den poekelaar spelen voor den Officier; een grandigen snuiter met groote, groene kattenoogen; echte nachtoogen. Hij leek zelfs sprekend Rooie Toon van het Oudekerksplein in heerenpak, ridder van de corsetbalein! Toen in de wachtkamer de boeien hem waren afgedaan, vroeg plotseling zoo langs zijn neus weg, die smiecht van een rechercheur waar hij den
Meneertje: commissaris. — Verkleffer: verrader. — Paternosters: handbotieu. — Poekelaar: spreker. — Grandig: grootsprakig. —