— En nou koest hoor... flapjanus... piloot.... Jan doeter-nie-toe!... Of ik mep je rijp foor 't gasthuis!
Bram griende nu stuiperig. Hij wou Karei slaan, trappen en een achteroverdrukker geven... maar met één linkschen hoek in de korte rib bracht Burk den trampelenden zenuw -bok tot bedaren. Een soort van hoongehuil klonk op.
— Pas op... of ik geef gom af!... dreigde hij norsch.
— Smak sijn op de keije! ... gilde Alie wraakgierig.
Haar hel-blauwe oogen gloeiden. Ook zij kreeg het zwaar
op de zenuwen, maar tusschen haar hikken, snerpend gillen en weerloos snikken, kon zij er toch eindelijk uit krijgen:
— Mot... mot.. u.. u.. hoore Aume.. Die... die... mispunt ... dat... dat... stuk kattebak... die... die molmsak!...
Ze hikte met snijdende keelstooten.
— Goed soo... schudt je lijsie maar leeg, Engeline... maak je kaps,... al bi je nog geen getrouwd orgel!... lachte Karei, vlak voor Bram, die niets deed dan zenuwachtig beven en klappertanden.
Alie hikte en snikte voort:
— Ko.. ko.. kon., ik., ik., ikke nou hellepe., da., dat sullie lachte teuge mijn?
Het snikken wierd al scheurender en droger.
— Wat is te mangelespijkere mit joe... dat hoore we laters nog wel... komp finecel dik in orde!... viel verzoenend Karei in... Mot je nog 'n scheut asijn mit sout ?
Teuntje, wakker geschrikt, begon dadelijk slaperig te zeuren om ijswafels en een kommetje water. Wim wou ook wel, als zoet naschuivertje, een versnapering. Sientje weerde de duif af, die telkens in haar gezicht vloog, angstig opgejaagd nu door al de schrikgebaren en kijfstemmen der ruziënde menschen.
— Nou meid... op de gesondheid fan hotel de Paarse Peen... soo mit je gewassche frontje lijk je me beter,... lachte Karei naar Alie,... en datte ik nie meer teuge 'n onweersbui mag anloope...
Achteroverdrukker; eigenlijk een beroover; hier: plotse, valsche schep-aanval. — Kapsilos. —Finecel: finantiëel. —■ Frontje: gezicht.—
Mooie Karei 11