141
— Jij dallevert?... Soo'n kitsig kruimeltje fan 'n fentje?
— Ajje 't hart hep!... riep Jet mee, brallend van het lachen.
— Sekerst meide... soo stiekempies ferleije in 'n gondeltje.
— Tante Anne... haur je die loensche gokker?... Hij smoest uit 't kepotte raampie!
— Héé rabbekwast,... gierde Gees, een blank-mooie losbandige meid van een groote blikfabriek, met haar handen op haar slanke heupen,... huur d'r 'n afgelege hokkie op Lange Jan en gaan spankere!
Karei schudde het hoofd en schreeuwde terug, onder tegenhoudend gelach van Greet, die naar zijn pet greep:
— Ikke mot nie... de Westertaure hep tefeel gesien!
Greet grabbelde aldoor speelsch-plagerig naar Karel's
hoofd en lachte:
— Je topmutseke af, Oome ... en groet de dames 1 ... Braaf,... braaf soo!
— Watte?... schreeuwde wild een dikke vrouw... Te veuls gesien?... Maak geen jeiler!
— Ja seker!... dreigde Karei schalks... fan jullie^ gemeene slechtigheid al de geheime uitgangetjes!
— Ga weg, adder... tjomp je eige!... schreeuwde de ringster weer hoog over alles heen... Sient Lange Jan 't fan ons alléénig?
Jans, de ringster, stroopte de mouwen van haar fluweelen blouse op en molenwiekend met haar blanke armen, barstte zij los naar Karei, in quasi-verontwaardiging:
— Seg meheir,... gleufkootertje... feeg de Heire-en Keisersgracht auk nie an je sloffies of!...
Karei dacht er niet aan. En even kwansuis-woest schimpte hij mee:
— En-óf... kedin!... Lange Jan sient alles, fan heel Mokum... fan de heele hemel... Lange Jan knijst op 't spanbordje fan Onse-Liefe-Heir... en ikke bin fan net soo'n hooge komaf!
Karei zette plots een quasi-smeltend gezang van zoete klanken in:
Dalvert: dwarskijker. — Loensclie gokker: valsche speler. — Rabbekwast: klankwoord. — Lange Jan: Westertoren. — Spankeren: weghollen. — Jeiler: herrie. — Tjompen: verdrinken. -— Gleufkooter: deukhoed. —