131
nou, met een deftigen plooikraag! Neen, tanigen, temerigen Stijn en Thijs beliefde hij niet meer. Hij ging lieverst met Winscho-ter-haring! Die Thijs was weer met Ant de vorige week schrikkelijk te keer gegaan. Dien bollebof moesten ze maar door zijn knar prikken. Die was compleet net zoo sjoeg als de lijken-dief die 's morgens op de aalmarkt tusschen de Urkers hielp.
Malle Thijs had zich in zijn kop gezet, dat Ant hem wou vergiftigen. Bij ontijen kreeg hij zoo een bui. Nou was de knul moorig bij ieder slokje en hapje dat hij deed. Ant moest eerst van alles wat ze Thijs te bikken en te slikken gaf, zelf een lepel slurpen of een brok opeten waar hij bij stond. En na Ant, het jongste jochie Teun. Ook van thee en koffie dwong hij Ant en haar lieveling eenige slokken te nemen of plots de kommen of borden met hem te ruilen. Dan beloerde hij zijn vrouw en kind met een angstige verbijstering. In kwasterige hulpeloosheid draaide Thijs Burk bij, als hij na een uur wachten, schichtig-argwanend, geen vergiftigings-verschijnselen bij Ant of Teun speuren kon. Eindelijk begon hij aarzelend mee te proeven en te kauwen. Daartusschen wees hij weer met geheimzinnige gebaren naar zijn maag, zijn buik, zijn hart• Waarom wilden Karei en Ant en al wat hem omgaf nou zoo graag weten wat hij stiekempjes dacht? Nogal wiedes,... omdat ze hem dan makkelijker uit den weg konden ruimen!
In Thijs' oogen brandde een rustelooze benauwing onder het zacht-mompelend spreken. Hij fluisterde telkens naar een ander van het gezin en klaagde lijzig, dat er een kei, een zware, scherpe kei in zijn ingewanden vastzat. En die kei leefde... Het leek net een dier dat hem van binnen leegen uitvrat, dat hem verteerde, zijn darmen en zijn hart wondde. Maar hij zou bliksemsgoed uitloeren. Want vooral Ant, zijn suikergoed... vertrouwde hij geen snars. In zijn eigen bijgeloovige huichelachtigheid en achterklap, meende hij alle daden en heimelijke gedachten van Ant te doorzien, alleen om hém het leven, in wangunst, zuur te dreinen. Als hij eens, tegen etenstijd, geheel onverhoeds binnenkwam,
Knar: kop. — Sjoeg: gek. — Moorig: bang. —