8
sleutel had hij onder de mat gevonden. Er konden dus plots verschillende menschen thuiskomen. Neen, hij moest zich reppen, reppen... Hoorde hij wat? Ja... ja?.. ... Godallechristus... neen... dat was beneden. Weer schoot hij op een lade af... een onderste. Het blonk... een goud, groot horloge met gouden ketting. Tenminste wat... Trillend stopte hij het tikkertje in zijn zijzak. En weer joeg het schrikkelijk van angst in hem, voor overrompeling. Weg nou, wég! Neem de rennert!... Hij keek naar niets anders meer om. Nee... zoo iets had hij bij wild-vreemden nog nooit gedaan...
Bijna vergat hij zijn tasch met vergrootingen mee te sjorren. Wat een laffe ezel... wat een tippelant! Was hij zóó geknipt. Snel sloop hij weer naar de deur; gunde zich den tijd niet om af te kienen.
In het portaal, even, adem-benomen, weer luisteren... Buren?... Neen... stil, stilte... Bleek, onder geweldig hartbonzen stond hij weer schuw, bevreesd, midden in het straatgewoel, de oogen knipperend tegen het felle daglicht.
Een lekkere bokkenvreter bracht Frans' vol op. Het stiekeme verbruggen was snel van de hand gegaan. Frans duizelde. Zooveel geld had hij in jaren niet bij mekaar zien broeien in eigen zak. Heesch lachte hij in zichzelf. Dat moos zou jonken! Dadelijk betaalde hij zijn achterstallige kamertjeshuur. Als een banjer dampte hij heel dure cigaretten. Hij bezocht weer zijn vader en moeder, de kaken op elkaar, doch dol-spraakzaam bleef hij tegenover zijn oude, beruchte buurt-vrienden. Eén ervan was opgegroeid tot een koenen booswicht, een zwaren jongen,... Harmen Huisinga... geslepener, wreeder en gemeener dan hij.
Die bollebof, die flesscher, overtroefde hem in alles. Die rakker zou het nijf koud in je hart durven stooten, als het voordeel bracht. Frans griezelde nog altijd van moordenaars. Als Harmen met hem sprak op straat, dan voelde Frans zich soms in een verschrikkelijke schaduw staan; alsof een donkere stormvogel reuzegroot over zijn hoofd heenwiekte...
Tippelant: makkelijk te vangen, te misleiden. — Afkienen: afsluiten. — Bokkenvreter: veertig gulden. — Vol: diefstal. — Verbruggen: ver-koopen. — Een zware jongen: een erge misdadiger. — Bollebof: opperbaas. — Flesscber: oplichter. — Nijf: mes. —