101
eigenzinnig en diep gekrenkt. De commissaris preekte saai en gluurde loensch naar vader en zoon. Frans zou den ge-niepigen vent wel een maagstomp hebben willen geven! Zenuwachtig deed de kerel niets anders dan het zweet van zijn onderkin afvegen en somber dreigen met een Observatiehuis of Tuchtschool.
Eindelijk kon Fransje met zijn vader mee naar huis gaan. Onder den groezelen lampeschijn zag hij het gezicht van vader Poort aldoor blauwig-grauw en zielsbedroefd. Had hij, zoon, dan zoo een halsmisdaad begaan? Weer voelde Fransje zich lichtelijk de keel toegeschroefd en doodsbleek worden in ademnood. Hij stapte mee nu, akelig en stil. Vader sprak geen verwijt en geen klacht uit. Alleen zijn prangende en zuchtende borst kermde zacht van binnen. Frans vloekte in zichzelf,... al voelde hij zich heel veilig in de duisternis.
Tantelief, de goedhartige, had dadelijk het zaakje smeekelijk bij de politie gesmoord. Die kwijllap!... schimpte Fransje boosaardig, met schuimspeeksel op den mond.
In de dagen erna, las Frans angstwekkend veel. Vooral detectieven-verhalen. Zijn helden, Wilson, Nick Carter, Lord Lister, schitterden in een over-gloeienden luister of vochten als oude helden, tusschen donder en wervelwinden. Hij zwelgde in den schoonen schijn der misdaden-heroïek. Frans kon geen woorden vinden om te vertellen hoe onuitsprekelijk hevig hij genoot van ondergang en verwoestingen. En vreemd voor hemzelf:... in de boékjes koos Frans altijd partij voor de detectieven en verachtte hij de lage listen en moord-geweldenarijen der booswichten. Hij schold op hun zelfzucht, hun valsche kribbebijterij en hun afzichtelijke tronies. Doch buiten de boekjes schaarde hij zich aan den kant der boeven en roovers.
Frans voelde zich rijper opgroeien tot de duistere misdaad. Het slechte lokte hem met duivelsche kracht. Al dadelijk begon hij buurtjongens te drillen, af te richten en