het steertje uit, liet de nog blauwe oogjes fonkelen, en blies . . . zoo waar . . . blies met opengesperd-rose bekje, terwijl de snorhaartjes trilden van giftigheid.
Bruno glimlachte op hondenmanier om zooveel vermetele branie en likte, nóg liefkoozender van blik, wreed katertje plots omver. De parmantige vechter draaide toen vanzelf bij en om. Speelsch trok katertje daarna de vreeselijke ״klauwen" in de teenkussentjes terug. Doch met de fier-innerlijke zekerheid dat hij dit lompe hondgedierte toch eens eventjes doodelijk had doen schrikken. Nu liet hij zich maar goedig koesteren en rein-likken alsof hij weer onder de warmende moedertepels hing.
II
Nog dienzelfden middag was moeder Bruno met oogen die smeekten om begrepen te worden, in haar eindeloos verlangen naar koekjes en naar kindertjes, katertje's liefste beschermster. Bevriend met den hond? Het mocht wat! De eeuwige maagd met de moederlijke hunkering was in vier uur tijd, katertje's slavin!
Al den volgenden dag overklauterde klein katertje Bruno's gehalsbanden nek en zwaren
7