romp, alsof ze zijn speciaal speel-eigendom was en voor niets anders diende te bestaan dan voor zijn dolle invallen en dartele lusten. Hij beet en krabde. Nu ja, hij moest toch aan iets zijn roofdierinstinct doen gevoelen. Toevallig Bruno's neus of oog? Deerde niet. Ze was toch maar een sentimenteele hond. Viel katertje niet op zijn eigen spitsstaartje aan als op eenwoelmuis? Dan beet hij zich niet minder fel, en dat deed óók pijn! Hij kon Bruno toch fluweelzacht terugkrieuwelen en lieve kopstootjes tegen haar snoet afbonzen, dat ze zich nauw kon houden van het lachen. Daarom met kracht en onbekommerd voor de gevolgen haakte katertje zich haar vacht in, klom hij op haar kop, sloeg hij al klauterend, de fluweelen marteltuigjes in haar wangen en rolde van Bruno af als een kind van een duin! Katertje stoeide plaagziek met haar bungelende oorlappen, met dooreengewar-de haarpluimen, en soms speelde hij met de zesjarige dame zoo onbezonnen jeugddriftig, dat de hond, beteuterd en beschaamd onder zooveel zinlooze schelmerij, niet beter wist te doen, dan star naar den grond te kijken. Zoo open waren nog nimmer ouderdom, stramheid en vadsigheid eerbiedloos gehekeld. Alderlei luimig katertjes-kwaad liet Bruno zich welge-
8