bezat, nu zou hij afzonderlijk Mordechay den volgenden morgen aan een boomhooge galg doen hangen ....
Dienzelfden nacht brandden Ahasverus' oogen als kolen heet in zijn gepijnigd hoofd. Hij werd gekweld en gemarteld door vreemde en huiveringwekkende angsten, gissingen en kommernissen. Waarom zou zijn heerlijke gemalin, die hij in één zoeten zwijmel minde, nu wéér dien vreemden, gelen Haman hebben uitge-noodigd, aan te zitten met hem en haar? Het was tóch maar een armzalige gunsteling, een schepsel van verbasterd ras, die nu de onmetelijke eer genoot met eene zoo schoone Koningin, ongesluierd, te mogen maaltij den ....
Zouden zijn gloeiende oogen ook Esther begoocheld hebben? En waarom bleef haar zwijgen één geheimenis, één raadselachtige stilte? ..
Tegelijk woelde in hem de wroegings-ge-dachte aan het uitdelgings-besluit, dat hij in een dol drinkgelag, onder dwang en aanhitsing van Haman had genomen, om al de vreedzame Joden van zijn Rijk op éénen dag weerloos te laten vermoorden. En in dit uur van helle klaarte besefte de Perzische Vorst de vreese-lijke betoovering van dien Haman op heel zijn
85