machtswellust, en onder het heffen van zijn wijnbocaal, vroeg hij diep gemeend: — Koningin, zeg mij uw wenschen, al begeerde gij de helft van mijn Rijk! ....
En weer klonk haar gouden, zachte stem, nederig, maar oneindig lieftallig,.... of hij ook den vólgenden dag den maaltijd bij haar zou willen gebruiken, in tegenwoordigheid van Haman.
Ahasverus tastte in duistere vermoedens. Hij begreep de vreemde gedragingen van zijn zoete Esther niet, doch hij zou voldoen aan haar verlangen.
Ook Haman vertrok, in koortsige blijdschap, zooveel eer te hebben genoten; te hebben mogen aanzitten, alléén met den Albeheerscher der wereld en de schoone gemalin. Zoo hoog in gunst was nog nimmer eenig sterveling gestegen. Het leek verstandsverbijstering, een droom! .... Maar ónder zijn felle vreugde brandde smaadgevoel,.... dat Mordechay hem telkens weer en weer bracht, door roereloos, rechtovereind, in de Poort des Konings, met strak gelaat hem minachtelijk voorbij te zien. Die smaad vergalde zijn steigerend geluk, zijn mateloozen trots. Zijn besluit stond vast. Nu hij het uitdelgings-decreet van het geheele volk
84