beheerscher tegemoet treden, al begeerde hij zijne gemalin voor deze vermetelheid met den dood te straffen.
Even fronste Ahasverus op zijn troon, ijselijk toornig zijn brauwen, nu zijn Koningin ongeroepen tot de vorstelijke vertrekken toetrad. Maar dadelijk weer overstelpte den Gebieder een zoete verteedering, toen hij Hadassah's oogen zag en daarin dat zacht-peinzende vuur; toen hij die bekoorlijke fijnheid van haar gelaat en den aan-biddelijken eenvoud bemerkte van al haar gebaren. Snel reikte hij haar den gouden scepter, opdat zij ongestraft kon nadertreden. Met lichte vrees zelfs in zijn stem, vroeg hij haar wat Esther op zoo ongewone wijze tot zijn vertrekken bracht. En zij antwoordde zéér bedeesd, schier droef, of hare Albeheerscher, de Groote Koning, met Haman, zijn Grootvizier, bij haar heden zou willen komen maaltijden.
Even schokte een jaloersche schrik door Ahasverus' gedachten. Wat moest Haman zoo nabij zijn nog bijna maagdelijke vrouw? Maar toch, zij verlangde het en het zou geschieden. In haar nabijheid was Ahasverus, de Veroveraar, verteederd van geluk. Hij verloor tegenover Hadassah al zijn uitgelatenheid en
83