dwong Haman zijn bruisende drift en smoorde hij innerlijk het woede-gehuil van zijn wrokkende ziel. En de wreed-vermetele dacht: niet slechts dat ééne hoofd van dien hoogmoedigen gek, van dien strak-weerbarstigen Jood begeer ik, doch nu de hoofden en het bloed van al de Joden in het Rijk van Medisch Perzië.
Op een stillen avond dat zelfkweller Ahas-verus in verbitterde en wispelturige mijmeringen óf mat neergezonken lag óf in wilde buien losbarstte tegen lot en wereld, zelfs de wijze hof magiërs en amuletten-verklaarders met bijtende spot- en smaadwoorden geeselde, trad Haman voor zijn aangezicht. Door enkele sluw-voorbereide gespreks-wendingen over My-thra en Apadsa, hief hij Ahasverus uit zijn melancholie en menschenhaat op. En hij vertelde hem dat in zijn onmetelijk Rijk, waaraan Ahasverus als Veroveraar zulk een zonneluister schonk, tot zelfs in zijn Residentie Susan, een verachtelijk, tot-oproer-hitsend volk leefde: Palaestijnsche Joden, een staatsgevaarlijke massa ... .
Met vergiftigenden laster belaagde Haman de bannelingen uit Judaea; vervalschte hij de strekking van hun geloofsleer en wetten, en al
79