Hadassah's pleegvader. Een wonderlijke, rustige en diepe ziel, vol oorspronkelijke wijsheid, bezat Mordechay.
Toen de galm van 's Konings almachtig bevel te Susan het éérst weerklonk en dit decreet de schoonste meisjes van alle gewesten opriep, om te verschijnen voor het goddelijk aangezicht van den Grootkoning; om neer te knielen op vloeren van malachiet en marmer, ging er een rilling door heel Mordechay's vrome wezen. Want hij kende lieflijkheid, tooverij en bekoring van zijn nicht. Hij kende haar zoete kuischheid, haar maagdelijke en engelachtige teederheid. Mordechay besefte bewust nu, dat ook zij zou moeten verschijnen; zou moeten mededingen naar de gunst van Ahasverus. En even over-duizelde hem een schrikkelijke vrees. Zou zijn pleegkind, deze hooggeboren dochter uit Judaea, ééns koningin kunnen worden, allerhoogste Heerscheres over Perzië, gemalin van een Heiden, een spel van zinnelijke gunsten deelend op zijn legersteê?. . . Brandend verzet gloeide door zijn borst. Mordechay minde zijn nicht als een vader. Maar zoo hemelsch was haar argelooze stem en zóó betooverend het goudglanzige vuur in haar zacht-donkere oogen, en zóó innig van eenvoud was heel haar wondere wezen, bijna
71