Verhalen over het verre, geheimzinnige Verleden brachten dezen knaap altijd een lange, zalige zielehuivering. Ook toén zag hij, onder een tooverachtige mengeling van heiligen lam-pengloed en menorah-schemer, de onbuigzaam-trotsche gestalte van Mordechay, den Jood met het streng-plechtige gezicht, en het wreed-fas-cineerende, gele gelaat van Haman, den Ama-lekiet. En ook toén al overrompelde hem, zoet en duizelend, een onverklaarbaar liefde-gevoel voor de tooverachtige, glanzend-zwartgelokte Esther. Hij zag deze Joodsche heldin Hadassah in een nachtelijken droom en tegenover haar, ontzachlijk, hooggezeteld en hoogopgericht, onder een azuur van stralend goud, eindeloos uitgestard, den almachtigen Grootkoning Ahas-verus, den Xerxes der ongewijde geschiedenis.
De knaap voelde misschien al onbewust, dat hij ééns dit Oud-Hebreeuwsche, Medisch-Perzische en Babylonische leven van zijn volk, in het exielische tij dperk, zou naderen met diep-ontroerde ziel en kabbalistische verbeelding. Maar toen bleef alles nog verholen, onbewuste droom voor hem en hij weet nog heel goed, dat zijn bewogenheid zich op tweeërlei manier in zijn binnenste openbaarde: in matelooze vreugde en in even mateloos verdriet....
64