geen inspiratie van den doezelaar . . . Het bleek eer, een dringend volgen van een gevoel in hem dat niet losliet ; dat rust en onrust schonk tegelijk .. . Het was alsof hij zelf het schitterlicht en de verblindende avondzonne-glans werd die hij pastelleeren wilde. Hij leefde zich in alles van het landschap zóó in, dat hij niet meer scheen te bestaan. Ieder uur van morgen, dag en avond wisselden kleur, toon, stemming. Tus-schen de koornvelden met de goud-wiegelende halmen, kon hij wel eeuwig blijven toeven5 ook daar spon in schemer het geheimzinnige, droeve wonder van heimwee zich over alles heen. Dan knaagde er een vreeselijk leed aan hem. Pijn, ... en toch een zoet en zalig iets. Hij vergat bij de vlinderachtige pastelkleurtjes van zijn doosje, ... in dat zoemen van tinten rondom, alles: zijn vader, zijn moeder, de drogisterij, zijn kantoor, zijn geldverdienen . . .
III
Eens waagde hij iets heel stoutmoedigs} bleef hij van het Stadhuis weg. Het was een dag van verblindende zomer-helheid en de doorschijnende diep-blauwe hemel gloeide alzijds,
36