weergeven van die stilte en van de mysterieuze natuur, die altijd hetzelfde bleef en toch telkens veranderde. Want de zon blonk als papaverrood of straalde als glans op gouden keverdekschilden, zoo al eeuwen en eeuwen; en de wind suisde of loeide al zoo lang er bemoste boomen en zwiepende twijgen en donderend-golvende zeeën waren. En het onweer ratelde al boven de hoofden der eerste bange menschen. En de bliksem flikkerde zijn zeis van affodil-len-blauw vuur, al van het scheppingsbegin, door de verduisterde hemel-gewelven. Alles van de losbarstende of teedere natuur was zoo oud, en toch weer ieder uur in oorsprong en drift, nieuw en jong . . .
Zoo mijmerde Fred schichtig, verbaasd over eigen denk-durf.
Ook op het stadhuis werd hij door collega's bespot en in het ootje genomen, om zijn gekke natuurdweperij en stemmings-gevoeligheid. Begreep hij dan niets van den vooruitstrevenden tijd en van alle lotsverbeteringen? Was een knoestig-getakte eik dan meer belangstelling waard dan het gemoed van een mensch? Fred treuzelde... neen... menschen hadden rechten. Hij huiverde voor hun rampspoed ... Al de propagandisten voor hooger maatschappelijk
Kator Don Juan. 3 <-> *