voorvaderen, de tooverbeesten die boven de Saïs-tempelen het nachtazuur der Aegyptische luchten hadden bestaard. Hij lag zelf als een sphinx, gerekt, de voorpooten vooruit, den schoonen kop in den zwaren nek geheven en de oogen saamgesloten tot een zoet geheim van verzwegen genietingen. Dan plots verscheen achter de veranda-ruit de rosse poes, gloeiden in de verte twee vuurfonkel-oogjes en vibreerde weeklagelijk een stemmetje van buiten. Onverhoeds schoot Don Juan waaksch óp uit zijn loomen zwijmdroom, begon zijn staart wild, dik en spits te zwiepen. Na enkele minuten verdween hij en eenmaal weg bleef hij weg, dagen en nachten. Tot hij weer terugkeerde, af-geschooierd, mager en gewond, doch immer in de oogen den roes-naglans van een liefde-zaligheid, die hij had doorleefd met zijn oranjekleurige geliefde, op wie hij al zijn valscne kattentrouw had saamgewrokt. Hij genas zich weer likkend en poetsend van al zijn krabben en smadelijke kneuzingen. En alweer zat hij in de zon of onder het avondlicht, zwijgender dan ooit, alsof hij nimmer in den maneschijn had gevochten op leven en dood, alsof hij niet al de martelende, perverse kwellingen en leven-bedreigende grillen van zijn geliefde had door
20