met sprookjesachtige teederheid, zich onder het Oostersche vertellen zullen hebben bewogen, zóó gebaarde Kater Don Juan met zijn pootjes voor het vuur. Hij knorde, hij rekte zich tot een miniatuur-tijgertje, likkebaardend en in een wreed-wulpsch bewustzijn. Dan werden plots zijn oog-lantaarntjes van buiten af aangegloeid door den oranjen weerschijn van het vuur en zoo bleef hij uur en uur in een raadselachtig geheimzinnig peinzen verzonken, en sybari-tisch-bedwelmd glimlachen, om zijn verzwegen lief de-avonturen.
Tot hij plotseling weer verdween. Eens poogde ik hem te volgen en ik ervoer, dat hij gelokt werd door een roodachtige poes, die in den schemer der aandonkerende avonden zonderling vergroot op de veranda verscheen, als een schimachtig phantoomdier uit een legende. Don Juan, die vroeger om vele minnaressen vocht en uren lang in scabreuse tuintjes liefdedialogen af kermde, leek nu door de oranjekleurige poes geheel beheerscht. Hij zag alleen het duivelachtige lokrood van haar vacht en hoorde alleen het week-smachtende gekrieuw van haar liefdestemmetje.
Soms zat hij doodstil en verlangeloos onder het lamplicht en droomde hij van zijn aloude
19