95
geweest; niet bij ramp, niet bij festiviteit. Getrouwd uit de Markensteeg, hadden ze al dertig jaar lang hetzelfde bed, dezelfde stukjes meubel en dezelfde benauwde achterkamer in de Joden Houttuinen bewoond. Ze hadden zich al dertig jaar aan hetzelfde stukje zweel afgedroogd. Het stonk in hun honkje altijd naar salpeter en rioolvuil. Deerde niet. Ze snoven het tezaam in vier neusgaten... Neen, Rielie
mocht niet alleen naar het ,,Gerech"...... Schoontje,
altijd Schoontje hield er den moed in. De commissaris kon haar geen schrik inboezemen. Zij was in het gezin en zij was op straat. Zij was in den handel, bij haar gesjiewes Rielie. Zij kookte, als er wat te koken was. Zij kocht, als er in te koopen viel. Haar Rielie bleef altijd erg schrikachtig en opgejaagd. Hij was zoo gevoelig en teer als de vloeitjes om de sinaasappeltjes... Uitgemergelde Rielie leefde van den morgen tot den nacht in spook-anastige en zwarte zorgen, zonder een glimpje vreugde. Hij, halfblinde zwoeger, ademde in eeuwige beklemming en kommer. Angst om gisteren, angst voor vandaag, angst om wat er morgen gebeuren zou met zijn negotie en zijn halfblinde oogen. Een kwart meijertje handelsgeld kreeg hij op Vrijdagavond, van een armen neef, óók in ae melochem, om het dien goeierd Zondagavond weer terug te geven, zonder een kruimeltje rewogem. Geld om vrij in te koopen, had hij nooit. Daarom kocht hij altijd meromme. Rielie betaalde iedere week veel meer dan een ander met contanten. Reed hij te ver,... bekeuring. Reed hij in de verkeerde richting... bekeuring. Waren zijn luiken te breed... bekeuring. En bij het zwakste tegengesputter, ring... een opstopper, een duw, een smak... en mee naar bureau!... De heelc zooi, sor wegor... kon voor hém het lazeres krijgen. Hij wist zich geen eitsik, geen raad. Addenoy... telkens een raggening, een zeeper, zonder getuigschrift! Altijd mesjogge opgejaagd, als een schurftige hond; altijd zenuwachtige drukte, altijd benauwing, altijd spokende zorgen die zijn leven wégkankerden! Hij vervloekte
Zweel: handdoek. — Kwart meijertje: vijfentwintig gulden. — Mjelochem: handel. — Meromme: term, waarmee aangeduid wordt, dat de verkooper gebruik maakt van geldelijken nood der koopers. — Sor wegor: de heele kluit. — Raggening: strop.