94
felle lichten op. Huizen grauw, hoog, stug en vijandig stierven in den greep hunner eigen donkere schaduwen, die plots opsprongen of elkaar naslopen. In het donderend rondomme-geraas van karren, autogetoeter, trambelgerinkel, stond Rielie Goobis half-verdoofd en leed-verwezen, met suizende ooren, alleen. Zijn vrouw kreeg, onder meelij-geprevel, hier en daar wat geld de hand ingestopt.
— Zekers!... Zekers!... God zegene u!...
— Dank u... duizendmaal dank u... Blijf uwes gezond!
— Ja zekers...
Ze konden dadelijk nieuwe gewichten halen in de Warmoesstraat of bij Granaat, op de Ouweschans.
Maar Rielie... Rielie was gooref...
II.
Rielie was een brood-eerlijk koopmannetje en straatventer, die nooit achter de schuine deur kroop, omdat hij niets te beleenen had. De heele kille van de markt kende hem en zelfs zijn misvormde aartsvijand, Itzik Koegelnasjer uit een Vlooienburg er slop, verkondigde Goobis' onkreukbaarheid. Rielie had alleen de stuipen voor gehelmde politie, voor russen en bekeur-
ders. Hij kreeg liever honderd stompen...... Rielie
Goobis leefde in eeuwigen martelangst, dat ze hem als venter zouden vervolgen, bestelen, met zijn halfblinde, zieke oogen. Zijn levensdriftige vrouw, Schoontje, als het kón heel vroom, ״alterwetsch" goedhartig, altijd de spreuk in het hart: Kodisj Borrege zal wel helpen... was veel bij hem, maar lang niet genoeg, al wist ze wat Rielie overkwam, in alle geuren en fleuren. Zónder vrijpostige Schoontje, werd haar mannetje-uit-de-Goode meestal prooi van smiechtige gemeenheid, list en bedrog, onder publiek, koopers en handelaren, vooral tusschen reilem. Ze wou ook nu weer naar de politie; onder al het lawaai, met hem meefladderen, als hij voor ,,'t Gerech" geroepen werd.
Ze waren dertig jaar lang geen dag zonder elkaar
Gooref: kapot. — Achter de schuine deur: in den lombard, — Kille: gemeente. — Russen: agenten in civiel, — Kodisj Borrege: Onzen Lieven Heer. — Mannetje uit de Goode: piekfijn kereltje. — Reilem: Christenen,