93
dad jullie 'n neeft bint nóg van Rebbe Sjaaje......
nóghh!...
Haar brutale woede-oogen brandden hel...
Schemer-duisternis begon aschgrauw de buurt in dreigende schaduwen te dompelen. In stoepwinkels tinkelden vroege, electrische lampen. Achter Rielie priemde, tusschen luifels en ruiten, floep-licht op dat verdwaasd-schei uitscheen onder den grauwen mid-daahemel!
Schoontje's roode doek, even gegrepen door een gloeienden ballonnen-stang, scheen te bloeden. Weer viel ze uit, met een grillige glansbeving op haar breed, geel-oostersch gezicht:
— Ze kenne an onz, an de zekzie... Wuilie binne doodfezoendelijke kooplui... niks op te zerre!... Ikke gaan mit je mee Rielie, as je mot voorkomme...
Rielie snikte als een kind en wreef zich de blind-gehuilde oogen uit. Toen driftig keerde hij zich onverwachts naar zijn vrouw:
— Nee, zeg ik...
•—■ Ja, zeg ik!
— Tisjewoe!...
In wanhoop, heesch-rauw kermde Rielie, met zijn handen door zijn groezelend kroeshaar en een wurg-ruk weer aan zijn halsdoek:
— Schroontje, Schroontje... jij maak 't als vrééze-leker... 'n Eisjet bin je... 'n eisjet!... 'n Krieje... 'n krieje... Hoe neem ikke op slagh 'n misjemesjinne in!...
Schoontje jammerde na:
— Wat 'n tinnef... wat 'n tinnef!... God geef uit-koms en redding!
Melkboerenhondenharige agent, schamel zich bewegend in zijn opzichtige lengte, had het verbaal gereed en stapte, de menigte ruw opjagend, met de gewichten slungelig weg.
De rumoerige menschenophooping wikkelde uit elkaar. Een ontstelde stemmen-murmeling bleef na-hangen.
De Uilenburgersteeg schemerde in floersen weg als een wijkend visioen. Voor ramen en vensters van wemelend-volle patisserie- en fruitwinkels, bloeiden
Tisjewoe: hou je mond. — Eisjet: geweldenaarster. — Misjemesjinne: geweldsdood. — Tinnef: misère.