89
Stroef, wreed-trots, klonk agent's stem:
— Je gewichte!
Mergelooze Rielie was bijna blind-bijziende. Heel bedeesd en rustig, ondanks de ontstelling, klonk zijn schorre antwoord, terwijl hij een hoog-paarscn, wollen halsdoek losmorrelde van de heesche keel:
— Eppes beisz... gaan uwes gang meneer... As uwes maar nie mijn duwt na de Ouweschrans toe...
Ook Rielie's vrouw, in roodgebreiden omslagdoek, het zwartwollen mutsje schuin over het hoofd gewrongen, stapte op den kanjer-van-een-agent aan en bracht hem naar net laatste luik, waar strak-bewust de bascuul stond tusschen vuil-gele bakken; vuil van ontstoken appelen en goedkoope bananen.
Vage schaduwen van wriemelend volk druilden tegen sombere huizenblokken in. De Sint Anthonies-breestraat strekte zich klam en grauw en zilverig door-huiverd van regen naar de Nieuwmarkt-Waaa.
Kort, snauwend viel de melkboerenhondenhange uit:
— Koopman, je gewichte deuge niet!
Rielie, hevig beangst, kneep, schrikkend en plotseling bezweet, de halfblinde, zeere oogen saam. Even, ontzet keek hij óp naar de al donkerder hemel-over-welving. Zijn beenen voelde hij onder het lichaam verstijven en van ijs worden. Heel het smartelijke zorg-gezicht vervaalde.
— Deüge nie?... Addesjim, deuge nie?... Ze binne pas geijk... pas...
— Deuge niet!
Rielie kermde drenzend door:
— De kleinste kostte 'n knoopie...... de kilo's 'n
knaakh... aardig jouker gewees... Deuge nie?... Addesjim... ik sta geregeld te lille van angs!...
De agent, bedilzuchtig, sneed alle verweer ruw af, terwijl omstanders begonnen te grommen en gebaren-meelij te toonen met schriel-mager Jodenmannetje. Van allen kant glommen hoogmoedige oogen-donke-ringen uit den opgekropten menschendrom.
Uit een duister-stinkenden kippenkelder gloeide plots een schijnwerper hel over de woelende kleur-
Eppes beisz: iets kwaads. — Jouker: duur.