83
— Nojah!... Rosjesjóóne... maansjene!... De heele massematte kosjt niks,... hield Nathan klemmender vast.
Reggie stond vlak voor de kar. Het kind, met half-dichtgezworen oogen, wreef de vuile knuistjes erin en griende. Woest rukte Reggie het aan den blooten arm.
— As je nie stil bin, Sientje... zoowaar as God leef... geef ikke je 'n baasjeke kiaane...
Nathan jeukte zich verborgen onder zijn lompen, loerde angstig en knikte.
— Noh... weet je wathhh?... Mazzelebroge... Geef mijn die... die... nee dié... uit 't fennetje... Drie stiebers hoor je?...
Over de Houtcoopersdwarsstraat braakte onverwachts een straatorgel oorverdoovend trompetgeschal los. Kinderstemmen joelden schel mee. Drommen volk warrelden uit elkaar en in elkaar.
Reggie vloekte naar Nathan:
— Maar 'n zent 'n makke méér!...
Weer giftig rukte ze het pijnlijke kind, dat smartelijk schreide en snottebelde, naar zich toe. Rauw nu gilde Reggie, dol van drift, dat haar schelgroene oogen licht uitspatten:
-—■ Hou je zik je snajiem... laa je zik me korsies zitte zer ik je!... Wat 'n pertaligheid... Werachte-resgot,... ikke stuur Eilejenoove op je of, hoor je?.,. Nóh!... dat hob ich!...
Nathan ontstelde.
— Verzondig je nie... mag je nie zerre, Reggie... bé je zóó beknard!... As Kodisj Borrege... as... as Kodisj Borrege an je hoor... 'n mensch is maar 'n mensch... al bi je nóg zoo'n bemazzelte...
Reggie's speekselmond lachte breed, alsof het niet gemeend was. Ze had geen vijandenhaat. Vijf vingers schoven angstig over haar groenen, vadsigen buik. Maar inwendig beefde zij van vrees en bijgeloof. Zij had pas op rossjroudes gedroomd, als dat ze van drie-
Massematte: koopwaar. — Baasjeke kiaane: een geweldige oorveeg. — Fennetje: pannetje. — Stiebers: stuivers. — Snajiem: mond. — Eilejenoove: de profeet Elia, — Beknard: beboet. — Kodisj Borrege: Onze Lieven Heer. — Bemazzelte: geluksvogel. — Rossjroudes: Nieuwmaansdag.