82
gekregen handelsgeld van Maatschappelijke Steun schoot ie in... Ze geloofde oser an de risico van een fotsefaune-karventer. Ja, ze binne daar allemaal van de roeibeweging!... Hoe kwam ie nou weer an 'n pietsie handelscente voor nieuwe waar, as ie in 't crimineele gong?... Waar most ie nou heen, met al zijn rottende blomme? Wat een raggenina... wat 'n staalgrauwe strop!... Hij had nét effe jadmoos. Net genogt voor 'n slok koffie in 't schoftlokaaltje van Nabarro. Wacht... d'r hossenem... de gewwerevrouw, een vuurrooie... geen mazzel of broge an. Toch zou hij haar anpraaie!
— Wat zoek je?... vroeg grappig een grijze karhandelaar in wit steengoed, een wezenloos-uitgapenden slungel... wat zoek je?.....De Ooijevaar" achter
de Sluis?... Die is allang afgebroke vader!...
— Rijpe maagdepéére,... gierde Sem boven alles uit... gesmolte zuiker... zóó uit 't Parredijsjh!... Hij beet in een vuile peer en slurpte het vocht in.
Moos ventte mee:
— Twintig zente de drie pond ster-appele... bij dié schaure staant je verstand bij stil... kè je lebbere! Rooie Rijkie van Marreke koop bij ons naar heete appele in!
Nathan trilde en schrok van hun beierende stemmen.
— Wat 'n meinze!...
Toen, bedeesd, schmeiaelde Nathan het roodharige gewwerevrouwtje in hel- groene jumper, slobberig hangend over een zwaren buik.
— Geen blommetje op Jomtof, Reggie?... Geen halleve pegel betaal je... Ikke heb geen poosjed...
Reggie, één lok vlak voor de schelle oogen, sleepte een kind aan haar hand en lachte met muilwij den, doorspeekselden mond...
— Ik heb genogt luch... Ik ruik al de heele week de gewwereboeke van me man!... Blomme binne mijn nie toegezeg... zoo'n meleikete!...
Oser: absoluut niet; iets sterk ontkennen. — Roeibeweging: stelen. — Crimineel gaan: geld inschieten. — Raggening: strop. — Jadmoos: handgift. — Gewwerevrouw: vrouw van den gewwereman, bode van Begrafenis-Fonds. — „De Ooije-vaar": vroeger op Sint Anthoniesbreestraat. — Meinze: geval, gebeuren, — Pegel: gulden. —• Poosjed: geen cent verdiend. — Gewerreboeken; begrafenisfonds-boeken, — Meleikete: oud kreng.