62
alleen tempo, evenwicht, rust. Neen, Josua voelde het, hij naderde dit meisje uit zijn eigen bloed, eigenlijk nooit. Zij sloot zich van binnen af. Er gebeurde heel veel met hun talmende tweetjes, maar alles in een omheinde stilte. Ze waren beiden verborgen nissen, die elkaar niet konden naken. Ze sleepten al hun droomen en onstilbare verlangens mee naar hun afzondering. In den nacht, in net donker, vóór het inslapen, begonnen die droomen traag te lichten.
II.
Rebecca was rechtvaardig van natuur. Ze liet zich niet bescharrelen door leugens of vleierij. Maar wat wil ze?... vroeg Josua zich iederen dag af, terwijl hij het mooie geveltje van het grauwe lompenkeldertje met de hardgroene straatdeurtjes schuin aan d'over-kant suf bestaarde. Een enkelen keer schoot hem een angst in de keel, als een heete wurging. Dan bedacht hij, argwanend: zou zij van een goï houden? Zou zij met een Christen-jongen onder zijn oogen durven verschijnen? Maar dan vroeg hij haar iets onverschilligs en sloeg zij de oogen op, zoo zielsrein, dat hij sidderde van eigen zieke achterdocht. Wat een des-confiade!... En Rebecca overwoog: wat wil vader, met zijn plotseling vreemd kijken? Én wat wilde hij, met zijn geloofs-aeheim, tegenover haar? Geen van tweeën antwoordde. Josua bukte voorover het venster uit en hij bestaarde stil den zwaargetwijgden beuk, die van de blauwfloersige Raamgracht, de vochtzwarte Zanddwarsstraat scheen in te groeien.
Zoo bleef er altijd stilte tusschen hen ruischen, wanneer zij samen waren.
Ook nu weer.
Rebecca verrichtte haar keukenwerk snel en zij droomde, droomde... Die droom brandde zacht haar goudbruine, starende oogen dóór en vermocht ze niet te beteugelen. Toch was zij nooit weekelijk, zelf-koesterend, verdrietig-zoetelijk. Zoo iets verafschuwde zij in anderen. Zij bleef alleen stil. Haar stilheid prikkelde de opgewonden broers hevig. Zij scholden het ,,grootschigheid", inbeelding, aanstellerij, pottegieze-
Goï: Christen. — Desconfiade: wantrouwen. (Port).