58
licht, licht en verte uit. En eeuwig las hij hetzelfde, het altijd oude, het altijd weer nieuwe uit de Vijf Boeken Mozes. Gedenk den Sabbath-dag!... Hij zag de gezichten van Jesaja den droomer, zoncfer het eigenlijk te beseffen. Hij kreeg stille visioenen en vervoeringen, waarvan hij nooit repte tot anderen; die hij zelfs snel en half-angstig smoorde.
Josua zag zichzelf weer staan als jongetje, op Jom-tof of Vrijdagavonden, 's winters, in de Hoogduitsche Snooge, om te luisteren naar het gezang van den ,,Geneze Gazzen". Zulk zinqen vond hij om te knielen. Er klonk droefheid in jubel. Om in te zinken voor God. Dat hoorde hij nooit zoo in de Portugeesche Snooge... Om half vier had hij zich al een plaatsje verworven in de Groote Sjoel, in een duister hoekje, op de muurbanken. Buiten, achter de ramen, donkerte van hemel en aarde. Licht en warmte in de Snooge, heilig licht en Vrijdagavond-schijnsel om de Almem-mer. Dan plots klonk het „Iecho doudie likras kalow" met choor, en een onaardsche stilte overzonk het Godshuis en de heilige Arke. De ,,Geneze Gazzen" zong, zong... Josua tastte naar zijn eigen wezentje... zoo was hij ,,weg" geweest.
Hij zag zich weer dertien jaar, toen hij Bar-Mitzwa, voor het eerst in de groote volle Snooge, de Theba opklom en zona. Hij, dertienjarige was man geworden, man voor de Joodsche Wet!... In zijn knieën zonk machteloosheid. Hij durfde niet, nu hij voor de Thora geroepen werd. Hij sidderde... Toen hij zacht, met een vogelfijn stemmetje inzette: „Baroech ata, Adonay Elehenoe"... duizelde hij; sloeg hij achterover van Godsvrees...
Verstild-napeinzend over al het vroegere, ontdekten hem zijn behendige jongens laat-avona, als broers en zusters van Josua al vertrokken waren. Dan kromp Hereira in elkaar van pijn en berouwenis, wanneer zij hun schaamteloozen hoon uitraasden, hun flikkerenden spot, ook tegen zijn Sephardische uitspraak van het Hebreeuwsch; óf, een ander keer, dankte hij het
Almemmer: Voorlezers-verhooging. — Bar-Mitzwa: dertien jaar, voor de Joodsche Wet: man.