56
geloofsvreugde bleef, zijn strenge ritus bleef, onder ramp, smaad en spot...
IV.
Niets was Josua heiliger en stiller, dan ingaande Sabbah, het breken van den grauwen dagarbeid; heiliger zelfs dan de Sabbah Tesjoeba, dan al de hooge Feestdagen, in Snooge en thuis.
Als jongetje al, had hij de zoetenis, de zilte rust van de Sabbath-lichten ondergaan en zich in heel de bovenaardsche Sabbath-spheer ingesponnen. Zoohaast moeder zei, gedempt:
—Kindere... 't is Sabbah...
Zoohaast zijn vader uit de Snooge kwam en met zijn donkere stem, Sabbath-sjalóm wenschte. Er drong innigheid, er ademde geluk en vreugde over heel de Vrijdagavond-tafel. 2,at zijn moedertje er niet, met opgewreven roode glimkoontjes en zat zijn stokoud Grootje er niet, met vroom rimpelgezichtje, roereloos te luisteren naar al wat zijn vader in het Hebreeuwsch zong en verhaalde, uit de Parasa? En hijzelf, in verkneutering en ontroering. En zijn broertjes en zusjes, allen onder de Sabbah-lampen die zachte weerschijnen lieten dansen en weemlen over het hei-witte tafellaken... Moeder's wangetjes glansden, Grootjes oogen glansden en vader's stem glansde. O, er werd gegeten, gedronken, gelachen en pret gemaakt, altemet. Maar de specerij-geurige Sabbah-wijn ging rond en de strengel-galla's bijeen, lagen gezegend onder het geborduurde witte dekje. Het wonderlijke geluks-sprookje van den Vrijdagavond begon vóór zijn oogen te leven en eigen lichtjes te ontgloeien.
Ook nu nog, naar inborst, onderging Josua arge-looze droomen, die hij als kind al precies zoo had gedroomd.
Op den Zevenden Dag waren aarde en hemel voltooid, en God zegende Zijn voortbrengselen... Heilige rustdag! Josua zag zich in het eindelooze, ver-uitstralende wonderlicht van dien Hemel en voor God's troon neergebogen; Gods troon, vlammender en
Tesjoeba: Zaterdag vóór den grooten Verzoendag. — Galla's: soort van brood.