36
Rebecca duwde dadelijk de schimpende, kijvende manschappen terug en verschoof nerveus het zwart-fluweelen bandje om haar hoogen, matblanken hals.
— Hebbe jullie 't weer op vader voorzien?......
Nega!......
Rebecca's stem klonk als een donzen gongslag. Er zong muziek in, vol, hoog, weemoedig-helder, en ook iets verlatens. Ze lachte bedeesd.
— Leelijke levemakers... gottegot... wat 'n kunst, ...op vader!...
Verslonste Jaap spotte scherp, gekrenkt door haar rustige, bijna schuwe meerderheids-houding:
— Buenos diaz senerita... o nee, freuehle Hereira... baronnezze van de Zanddwarsstraat... Opzij... ze gaat haar vleesch mit water bade... Maak plaas... veur ouwe Pottegieze-adelL. Geblaze adel uit de Snooga...
Moos bevitte weer rap zijn tweelingbroer:
•— Dat liég je pakslinger!... Haar moeder was maar 'n frotte askenaas, 'n Rozeheim... Ze heb nie op de theba gemagge...
Jaap sloeg nijdig uit:
•— Gazak Baruch... Hou je mond of ik maak je stil!...
— Baruch Tié!... zegende Moos valsch-ironisch terug.
Lichtelijk-tartend, fier-snel, stapte Rebecca achter de jongens óm, naar Josua's rieten stoel.
TT- Niemand an de deur geweest, vader?
Josua knikte schuw. Zijn oogleden trilden en zijn duimen wreven nerveus-haastig over elkaar. Ér brandde jeuk op zijn rug en beenen. Hij vreesde, dat de ruwe bonken hun zuster weer zouden pesten of be-leedigen met snijdenden woordenspot, zooals ze gisteren nog zijn armen oudsten broer, Salomon Hereira liederlijk hadden gekrenkt, toen hij een extra bakje zweet kwam halen, in het voorbijgaan. Ze scholden
Nega: (moeilijk te vertalen uitdrukking, onder Portugeezen veel gebruikt): plaag, schande, ook wel: och kom! Laat begaan! — Buenos diaz senorita (Spaansch): goeden dag juffer. — Askenaza: Hoogduitsche Joden, in tegenstelling met Sephardiem, Portugeesche Joden. — Theba: bidverhe-venheid. — Maak je stil: wurg je. — Gazak Baruch (Hebr.): God zegen je! — Baruch Tié (Hebr.): wees jij gezegend. ■— Bakje zweet: kopje koffie.