31
die barmhartigheid in hun bloed meedroegen. Ta, dat was zijn Portugeesche kabot en het besef, dat die machtstroner Rozenheim nooit, nooit hém, armen parg van een zwager, vóór zich zag verschijnen, om de sjnorhand op te houden... Baruch Hasjim!... Hij zou dezen rijkaard, in zijn laffe Jodenheid, — niets dan wolken en wind, — in zijn angst voor bezondigingen en in zijn benarring voor God, den Verschrikkelijke, treffen met zijn... afwezigheid. Josua wou Rozenheim treffen in zijn verborgen, innerlijken hoogmoed en waan, al begeerde hij geen stof te laten opdwarrelen. Met de meijes kwamme de deijes! Alles bukte en boog voor Rozenheim, zonder liefde, alsof deze rijkaard wist hoeveel druppels er in de zee gingen! Een ieder likte en flikflooide hem, leegloopers en aasgieren, uit zelfzucht en berekening... Maar waar bleef die arme parg van een Josua Hereira, die met zijn éénige zuster getrouwd was geweest en die hem bij de mitswa van Judith strengelijk uitgestooten had? Waar bleef hij, met zijn Degel en zijn takken van schoon geboomte? Was die in zijn schaamtelijke armoe aan alles ontvreemd? En huiverde die man niet van eerbied voor zijn prachtzijden talith? Of moest hij, hij, machtige Rozenheim, eigenlijk met al zijn ordonnanties en festoenen, niet ootmoediglijk opstaan voor een standvastig, vroom en diep-eerlijk karakter? En had hij dezen armen parg, Josua Hereira, niet zwaar gekrenkt? En hoe kon hij hier iets goedmaken, als hij de vergelding vreesde?... O, o, o!... Er was een ster verschenen... Taures emmes!
Zóó dacht argeloos Josua, dat het bloedend wroegen en benauwen zou in Henri Rozenheim, in den grooten, almachtigen, rijken koopman-in-geslepen-diamanten; onbedenkelijk groot, een koning in zijn kring; ver-heven-raadsel-van-bestaan voor alle Joodsche bezit-loozen en honinamonden.
En zoo had Josua nekama, dat dié rijkaard, dié berenbijter, dié brutale mazik, met zijn tooverkracht, juist als een blinde in de leegte greep naar hém!
Kabot: trots, eer. — Parg: zeer hoofd; (hier) ver-goorde armoelijder. — Sjnorhand: bedelhand. — Met de meijes .kwamme de deijes: Rijkdom, geld bracht nieuwe opvattingen. — Degel: banier. — Talith: bidmantel. ■— Taures emmes: echt als de Thora. — Nekama: leedvermaak, — Mazik: schender.