:324
genoeg, dat brandstapels waarop Joden werden gesleurd, een feestvierderij werden voor heel de zwijmelende bevolking? Uriël wist er maar weinig van, maar dat weinige, uit oud-Toledo'sche kronieken opgevischt, onthulde toch al gezichten op levens-tragedieën, zooals de wereldgeschiedschrijvers ze nauwelijks, rillend, durfden gedenken. Ook bij de Spaansche Joden, tijdens de verdrijving en uitjaging, niets dan een uitgegild, ijlend leed; niets dan bloedende mishandeling, waanzinnige doe 1 smart-vertwijfe-
naakt werden de verdrevenen in vreemde havensteden aan wal gezet... Papa moest maar eens lezen wat Ibn Verga, Juda Chajat, José Amador de los Rios, van de ontzettende kwellingen bij hun inschepingen verhaalden; vertelden van hun schrikkelijke zelfmoorden en wanhoops-afmaking hunner eigen kinderen, toen deze in Portugal, op koning Manoël's bevel den ouders ontrukt en gewelddadig naar het doopvont
gesleept werden. Ook Dubnow verhaalde er van......
Maar ook hier geloofshelden en onwankelbare Godsvertrouwers, die tusschen rook en mijtvlam,
kermend het Shemang Jisraël zongen...... Van
de crypto-Joden, de Christanos Novos, de Mar-ranen, de Anoesiem, zweeg Uriël liever. Papa oordeelde scherp, hoonend en misschien had hij tegenover zekere groepen afvalligen en laaghartigen volkomen gelijk. Maar ook de vroegere Marranen moesten wel een geheel andere historische worteling hebben, dan zoo maar uit het verhaal van Papa bleek. David Franco Mendes gaf in zijn Spaansch manuscript een andere lezing; ook Barrios en Adler en Azevedo. En véél scheen er ontward, vooral door Goris, door Dr. Denuce en Lucien Wolf. Voor Uriël echter het klaarst door Sig. Seeligmann. Die liet zien, echt zién hoe belangrijk juist de Marranen, als rijke kooplieden, voor ae handelsgrootheid van zeven-tiende-eeuwsch Amsterdam geweest waren; ook voor de hoogste cultuurwaarde van hun tijd, en dat zij aanvankelijk nauwelijks begeerden, — ganschelijk als katholieken levend, — terug te gaan tot net Jodendom.