:319
schietende der Portugeesche natie misvormde, door nijpende eenzijdigheid.
Ook Uriël viel het op, hoeveel zinnelooze haat er nog brandde in het Askenaziemsche bloed van zijn vader. Hij voelde zelfs een soort van wraakbevreaiging in diens heftige, bijtende, gistende woorden. Hij, Rozenheim, eertijds de arme, vernederde Askenaas, had de trotsche, fiere en Spaansche adelvrouw veroverd. Ook Rozenheim moest zich op den steenen hoogmoed van heel die koude, vormelijke, rijke, nu-verarmde natie met haar valschen schijn, wreken. En Uriël besefte, dat zijn vader ook fel-verbitterd sprak, door smart en vernedering; dat hij in zekere opzichten, volkomen recht had te oordeelen gelijk hij deed. Maar toch mocht het hooge ras-symbool van zijn moeder, niet zóó vlammend-van-haat geschonden worden door mammonistische zelfverzekerdheid. Het zien van een vertrapte roos brandde altijd even pijn in het hart. Dat grievende kón hij voor Mama niet dulden. Want docr naar bloed wist hij zich oneinidg méér Sephardiemsche, dan Askenaziemsche Jood; méér verbonden aan het phantastische, het dramatische, droomrige Oosten, dan aan het Westersch-critische en de snerpende werkelijkheid.
Bij de andere kinderen het tegenovergestelde. Die aardden hun machtigen, Askenaziemschen vader. Uriël, nerveuzer, dieper, met stille leefdrift en be-wogener, ontvankelijk voor sprook, mythe en heldendaad, de natie van zijn moeder. En daarom, gebrekkig, telkens weggelachen door de kracht van Henri Rozen-heim's strijdwoord, maar taai, vasthoudend, soms zóó klemmend en nijpend dat zijn vader het een beetje benauwd kreeg, verdedigde hij de ,,hoogmoedige" Sephardische natie.
Zeker, vader had gelijk, ze waren niet dadelijk toeschietelijk geweest, de Spaansche hidalgo's, tegenover rampzalige schepselen van dezelfde geloofs-belijdenis. Er waren stomme, dwaas-hardvochtige karakters onder. De meest zachtzinnige en toegeeflijke historieschrijvers oordeelden zoo. Minachtelijk en fataal hebben zij allicht, in hun maatschappelijke en geeste-