26
grootschje Pottegies, nü nog met wrok en afschuw rondliep tegen Rozenheim en zijn gansche familie, als ware het pas gisteren gebeurd.
Weer beefde ontdaan Josua's stem naar de oproerige jongens, maar onherkenbaar van zware, smartelijke woede. Door een duistere diepte van verwilderd ontzag voelden ze plotseling de, voor niets terugdeinzende onafhankelijkheids-drift van hun berooiden vader, hen lijfelijk grijpen en saamkneden. Nu waren ze toch uit éénzelfde bloed en merg!
— Ik zeg jullie... hij heb nooit en nimmer na ons ómgekeke... Hij wou je bloedeige moeder, ze oudste zuster nie meer kenne... mir niks dir niks... Hij heb haar zwaar beleedigd, zoo'n agzoor!... Jullie moeder!... Toe ie pas rijk was geworre, die meesjedoor!... Toe heb ik hém me leve lang nie meer angekeke... Ik heb 'm late verstikke in ze eige wroeging...
Josua's stem, hevig-ontroerd zonk in, klankloos. Hij zag niets meer dan een donkering voor omfloerste oogen. Er doolde stilte rond.
Onverhoeds sprong Sem Bullebak overeind; bonkte met de vuisten oorverdoovend op tafel dat alles rinkelde en schudde in het kamerke. Hij verachtte weer dat weekheids-vertoon van Hereira, die wollen deken! Hij voelde zich beschaamd, wijl hij zich had laten ,,overduvelen" en ophitsen door dien frotten sjkome-looper. Zijn stem reet rauw en schaafde:
— Neturelek, we binne maar prolete hé?... Ghetto-smauze hé?... Om te tjompe hé?... in de Ouwe Waal!... Enne... enne... die man, die broer van moeder... is millejoenair, nójanönee... we zalle 'm
mechabid zijn...... Maar jij schraamt zik voor onze
herrie, voor onze arremoei, nie da jan?... Jij schraamt zik voor je eige kroos... Je Pottegiezetrots...
— Dajeenoe,... schoof Jaap er angstig tusschen.
Josua's gezicht verbleekte grauwer en zijn oogappels
zwommen het koude wit in. Even kermde hij een ge-smoorden gil uit.
Jaap schrok en Moos' loerende blik zwichtte. Ruw duwde hij Sem terug.
Grootschje: trotsche. — Agzoor: wreedaard. — Meesjedoor: knutselaar. (Port.) — Frotte sjkome-looper: verrotte kerkbezoeker. — Mechabid zijn: iets vereeren. — Dajan: rabbijn. — Dajeenoe: meer dan genoeg nu.