233
mele, met groente. Ze geleek een getatouëerde Maroeëesche in gebed. Haar stem klonk diep als doodsgerochel. De roode, zeere oogen schenen aicht-gezworen. Toch bleef ze sjacheren, zoolang ze nog haar kinderen en haar gezin kon zien.
Vóór het nerinkje ,,De kleine concurrent" stonden de jongens stil. Dennie dolde tegen een uitgekrulden zwartkop:
— Zeg Betsie... kê jij mit je zoeklich konkereere teuge ons?... We cesseere je fonse en je cepons!
— Rots-neus... schertste de dartele meid op de stoep terug, terwijl ze haar schurende rokken nuffig saamtrok.
— Rots-neus? Pekaan! Kê Je óók bij mijn krijge... teuge konkereerende prijs... Zet je oogschrans maar op......
Magazijn-pakhuis van Duveen, in huiden, vellen, wol en pelterijen, woei een zwoel-dompe lucht over Joden Houttuinen en Uilenburgersteeg. Een kreunend-oude, prachtige gevel met steenen guirlande, stond lijk-groenig uit te staren over het negotie-gejoel. Overal doffe flikkering van ruiten en gele raamkozijnen, die dreigend keken met verachtingsblik, naar het dichtbevolkt Ghetto.
Jaap spotte met het rood-baksteenen Gemeentelijke Badhuis op den hoek van de Houtcoopersburgwal: Vrouwenafdeeling...
— Dennie?
— Noh?
— Klee je uit en ga zwemme in je bloote niks, op groot lef!
— Verhang jij je op 't Droogbak!...
De Houtcoopersburgwal lag vol met hoog-opgeladen oudroest-schuiten, wonder-rood en oranje door-eengewoeld. Oud ijzer, oud ijzer; oude stookplaten, roepers en scheepsfornuizen, kromme kachelpijpen en
gehavende compas-kasten....... alles ademde wonder-
tonige spheer van schepen, grauwe loodsen, van vodden, beenen, zakken, straatvuil. Schuit aan schuit dobberde op het wiegelende water, bestapeld met losgerafelde manden, lat-kisten en verminkte meubelen.
Oogschrans (schans): ooglap bij paarden. — Groot lef: op avontuur.