232
Zoo een scheeve schoorsteen!
De Markensteeg, met haar bonte puien, leek een spotsel, een schreeuw door het tragische stemmings-grauw.
Een groote brandstoffenhandel stond in vuur van verrailjoen-roode raamsponningen te trillen. Er naast vlamden Zaandamsch-groene puien en kozijnen met geweld. Er tegenover, zuurwinkels en comestibles-zaken, met chocolade-bruine deurposten en vlag-kleurige reclameborden. Het saamhoorige Oosten gistte in het grauwe Noorden...
Een oude Jood, dwars-rimpelig heel het levens-gretige gezicht en een lichtrose franjenhalsdoek onder zijn jekkerkraag, dook uit een scheerwinkeltje op, braakte vettig jiddisch tegen Jaap. Hij daagde hem kwansuis uit voor een bokspartij, boven ankerkettingen, op een walschuit...
— Bij Godallemachtig, ikke laat je tippele as kam-pejoenl... Ik koop haarlie óm mit vijf groote knoope deposito!
Oud Joodje gierde en kwijlde om eigen schalksch-heid. Een mosselengeur ontsteeg zijn wezen. Trium-phantelijk hield hij biljetten in ae hoogte van de ״Joodsche Vereeniging" uit de Indische buurt:
— Bij Godallemachtig.....Rechouwous"... groot
versjteer stuk... Kolniderei!... Ga dat luistere!... Trane safe!...
Op de Jodenbreestraat kocht Dennie een paar ,,stinkbokkies" om te ״hikken", in een klein-gekneld winkeltje waarvan het trapgeveltje angstig helde. Toen zwenkten ze de Uilenburgersteeg in. Het asphalt lag er zacht-strak en stil.
vier vrouwen met negerachtig-zware en donkere ragebollen, lawaaiden krijschend voor een sinaasappe-lenkar, die fel-oranjen gloed over het daggrauw schoot en hun geschonden gelaten éven bleek-rood aanbloste. Alleen gitoogen tegenover elkaar, brandden. De vrouwen lachten, spogen, kledderden; joelden woorden en grappen.
Naast de sinaasappelen-koopvrouw, op haar krukje achter de kar, ventte een gedrochtelijk-leelijke mem-
Groote knoopen: rijksdaalders. — Versjteer-stuk: verstoor-stuk.