230
hout. Inspringende hoeken met lijktintige achtergevels, groezelden angstig, floersen en wintersche neveligheid rondom.
Jaap en Dennie, met hun arke, keerden weer naar de Breestraat toe.
II.
Jaap en Dennie duwden de kar.
Oostersch-opzichtige onderpuien van nieuwe winkels in de Markensteeg, hapten met hun helle kleuren vloekend de dagsomberte in. De Markenbrug bultte traag onder haar platgereden keien. Een wilaharige vrouw klopte vuile matjes tegen de leuning, terwijl een voorbijgaande schijvenschuurder haar smerige toddek schold!
Even hijgde Dennie uit en Jaap werd vreemd-stil bevangen door het rattengrauwige van huizen-achterzij der oude Joden Houttuinen.
Rechts, naar de Uilenburgerbrug, waar de Boasdiamantslijperij als een schuine kaap scherp op aanliep, kaatste onder doffe flikkeringen van veelglazige fabriek-vensters, een citroengele ingangspoort, goud-groezelig den wal in. Over de brakke, zwartgroene en stinkende Markengracht wiegelden blanke meeuwen. Joden Houttuinen-achterzijden, als uit vochtig mos en water opgerezen, stonden te verrotten in modderkolken. Droef-blauw van verweerde pakhuis-luiken klaagde jammer in het melaatsche buurtzwart. Een schaverij-achteruit van de Joden Houttuinen, drensde knarsende electrische zaag-geluiden over de brug, waarvan de ijzeren leuningen te trillen schenen. En langs vermolmde vlot-trapjes, tegen houtwallen en war-werf jes half in het water ondergedompeld, dreven uitgemoorde rattennesten en beschimmelde krengen rond. De gracht stonk walgelijk, riolig-zoet. Schillen, allerlei beltvuil en papier wiegelden er rond lage kolen-schuiten en oudroest-schuren. Voor den steiger van een hoogen, kazerneachtig-gebouwden houthandel, geleken de oude meerpalen nat-glimmende, overeind-